Vijfenveertig jaar onderzoek, nog steeds geen beslissing.
‘Bestaat er een oplossing voor kernafval? Nee. Kunnen we het opslaan? Ja’
Wie pleit voor de verlengde levensduur van kerncentrales, kan dat niet doen zonder de piste naar de eindberging van hoogradioactief afval uit te lijnen. Deze regering verzuimde daarbij te doen wat ze in het Regeerakkoord plechtig beloofd had. Het plan een plan te maken werd een plan van uitstel.
Public domain (CC0)
Met twee zinnen in het Regeerakkoord nam de ondertussen gevallen regering Michel zich vijf jaar geleden voor te doen wat geen regering tot nu gelukt was: beslissen wat er met het verzamelde en toekomstige hoog en middelradioactief afval (categorie B en C) in België moest gebeuren. Niet alleen omdat ze dat zelf wilde of noodzakelijk vond, maar vooral omdat de Europese Unie dat van iedere lidstaat met kernreactoren verwacht. Al sinds 2011 dringt Europa met de specifieke richtlijn 2011/70 aan op een uitgewerkt plan voor ‘verantwoordelijk en veilig afvalbeheer’. Deze regering zou dat, daadkrachtig als ze zichzelf zag, op tafel leggen.
‘De regering’, zo klonk het in 2014, ‘zal de nationale beleidsmaatregelen uitvaardigen voor het beheer van het nucleair afval van categorie B en C. De gemeente(n) die na een breed participatief proces gekozen wordt (worden), zal (zullen) naar analogie met de oppervlakteberging categorie A gecompenseerd worden.’
De belofte op papier bleef dode letter. Het plan om iets te ondernemen, werd vooral een plan van uitstel. Er werd beslist voorlopig niet te beslissen. Zelfs niet over een principe van aanpak. Ook al bestaan er mogelijke pistes. Niet om het afval te laten verdwijnen, of om het probleem op te lossen, wel om het zo veilig mogelijk gedurende honderdduizend jaar op te slaan. Dat is waar we voor staan met hoogradioactief afval. We moeten bergplaatsen ontwerpen waarin het afval langer van de buitenwereld wordt afgeschermd dan om het even wat de homo sapiens tot nu gebouwd heeft. Om een idee te geven: de oudste bouwwerken zijn zevenduizend jaar oud. Het zijn graftombes. Ook dat lijkt bijna symbolisch.
Dat is waar we voor staan met hoogradioactief afval. We moeten bergplaatsen ontwerpen waarin het afval langer van de buitenwereld wordt afgeschermd dan om het even wat de homo sapiens tot nu gebouwd heeft.
In die zoektocht toonde België zich een pionier. Willens nillens. Onderzoek naar de verwerking, berging of miraculeuze verdwijning van hoogradioactief afval was een van de voorwaarden die in 1974 gekoppeld werd aan de uitbouw en opstart van het nucleaire park. Nadat de regering in 1966 zonder parlementaire inspraak had beslist dat kernenergie de Belgische wissel op de toekomst was, kreeg zo’n tien jaar later een Commissie der Wijzen de kans om haar licht op die keuze te laten schijnen.
De genodigde wetenschappers wezen in hun eindrapport op het tot dan onderschatte, maar groeiende afvalprobleem dat inherent was aan de nucleaire technologie. Laagradioactief afval dumpte men op dat moment nog onbekommerd in de diepste troggen van de oceaan, maar voor het langlevende afval was dat omwille van de schier eindeloze halveringstijd en het dodelijke karakter geen optie. Iedere tien jaar zou men de voortgang van het onderzoek evalueren en afwegen.
Schieten naar de zon
Op internationale congressen spoorden kernfysici elkaar aan alle registers open te trekken en alle mogelijkheden bespreekbaar te maken. De mens had het atoom gesplitst, had energie uit de elementen geoogst, hij zou ook wel in staat zijn om zich op gepaste wijze van het restproduct te ontdoen.
Er werd gesuggereerd het afval naar de zon te schieten. Puur fysisch is de meest nabije ster een fusiereactor die niet maalt om wat extra radioactiviteit. Anderen meenden dat het beter was met torpedo’s gaten te boren in de bodem van de diepzee, de vaten daarin te droppen en ze daarna af te sluiten met een deksel van het stevigste materiaal. Men dacht eraan de vaten in te kapselen in de dikste en oudste ijslagen. Omdat kernreactoren amper een procent van de splijtstof gebruiken, dook ook de droom van de totale recyclage van brandstofstaven steeds weer op.
De grens tussen science fiction en science is wel vaker de plek waar doorbraken gerealiseerd worden. Voor de ultieme oplossing voor kernafval leek die doorbraak opvallend veel op de manier waarop de mens gewend is vervelende zaken af te handelen: wegschieten, begraven, inkapselen.
‘Als de ideeën te gek waren vanuit veiligheidsoogpunt, werden ze aan de kant gelegd.’
‘Men wilde heel breed kijken om vooral niets over het hoofd te zien’, legt Peter De Preter uit. Voor Niras, de nationale instelling die instaat voor het beheer van radioactief afval is hij verantwoordelijk voor het onderzoeksproject Euridice dat zich in het ondergrondse labo in Mol toespitst op de diepgeologische berging. ‘Als de ideeën te gek waren vanuit veiligheidsoogpunt, werden ze aan de kant gelegd.’
De meest nuchtere geesten bogen zich over de minst spectaculaire scenario’s: gecontroleerd wegstoppen in geologisch stabiele lagen of langdurig bovengronds opslaan. Het waren twee modellen van aanpak, twee lijnen ook waarlangs het onderzoek zich uiteindelijk verder ontwikkelde.
Niet in de achtertuin
‘Dat is altijd de belangrijkste conclusie geweest’, vertelt De Preter. ‘Ofwel kies je voor een eindberging die men zo lang men wil, controleert en opvolgt, maar die men op een bepaald moment ook afsluit en verlaat. Het is een passief systeem dat in principe voor eeuwig en altijd de veiligheid moet garanderen. Of je kiest voor opslag aan de oppervlakte en dan ben je verplicht om de honderd jaar een nieuw opslaggebouw te bouwen. Je schuift de verantwoordelijkheid deels door naar volgende generaties.’
‘Het is de keuze die men in Nederland gemaakt heeft: zij slaan het afval honderd jaar op en winnen zo tijd voor het onderzoek naar een geologische berging. Finland, Zweden en Frankrijk werken dan weer aan eigen, geologische bergingen in verschillende gastgesteenten. In Frankrijk is dat verharde klei, in Zweden en Finland is dat graniet. In deze laatste landen staat men het verst met de uitvoering van die eindberging. De meeste andere Europese landen zetten vooral in op meer onderzoek.’
Als ik wijs op het onuitgevoerde voornemen van deze regering houdt De Preter zich op de vlakte. ‘Aan het concept geologische berging is altijd een plaats gebonden. Je kan dat als principe naar voor schuiven, maar dan nog ontsnap je niet aan de vraag: ‘Waar komt die berging?’ Dat maakt het erg gevoelige materie die heel wat tegenkanting oproept. Mensen willen dat niet in hun achtertuin. Dat kan zeker een factor zijn in het uitstel van de beslissing.’
Het veiligste gebouw van Nederland
‘Op mijn afval kan je dansen.’ Jan Boelen, hoofd van Covra, de Nederlandse tegenhanger van Niras, blikt vanuit zijn lage sofa op het podium in Pakhuis De Zwijger in Amsterdam lichtjes uitdagend het publiek in. Samen met de Belgische sociologe Anne Bergmans en Peer De Rijck van de Nederlandse organisatie Wise vormt hij het panel op een debatdag rond kernenergie en kernafval. Hij is hier niet om angst en paniek te voeden. Hij praat vanuit de praktijk, zijn praktijk, het afvalbeheer.
Het Covragebouw in Vlissingen is de voorlopig laatste rustplaats van het Nederlandse hoogradioactieve afval
© Knowledge (CC BY-SA 3.0)
Twintig jaar draait hij ondertussen mee in het afvalvak. Hij dirigeerde stromen huisvuil, coördineerde industrieel afval, maar van alle afval dat hij sorteerde, afvoerde of opsloeg, baart het radioactieve afval waar hij op toeziet hem het minste zorgen. ‘Het slingert niet rond, het is netjes verpakt, het riekt niet en het is zo gevaarlijk dat de veiligheidsprotocollen bijna perfect te noemen zijn. We kunnen ons geen risico permitteren, dus doen we dat ook niet.’
Van alle afval dat hij sorteerde, afvoerde of opsloeg, baart het radioactieve afval waar hij op toeziet hem het minste zorgen.
Boelen mag zich de huisbewaarder van het naar eigen zeggen veiligste gebouw van Nederland noemen. In Oost-Vlissingen staat het, tien meter boven de zeespiegel met betonnen buitenmuren van bijna twee meter dikte. Met zijn knaloranje gevel waarop in grasgroene letters de formule van de relativiteitstheorie van Einstein is gekalkt, oogt het vrolijk, bijna frivool. Het is de voorlopig laatste rustplaats van het hoogradioactieve Nederlandse kernafval. Om het nog leuker te maken, plant men om de twintig jaar de buitenmuren een tint lichter te verven. Na honderd jaar moet men bij maagdelijk wit uitkomen.
‘Niets engs aan’, zegt Boelen steevast tegen de pakweg drieduizend bezoekers per jaar die hij er rondleidt. De vaten hoogradioactief afval zitten geborgen in capsules in dikke, betonnen vloerplaten. Enkel de ronde deksels zijn zichtbaar, als glimmende kroonkurken. Het is op deze vloer die lijkt op een uitvergrote versie van het gezelschapsspel Twister dat je van Boelen gerust mag dansen. ‘Ik zeg dit omdat we het heel serieus nemen’, benadrukt hij. ‘In Nederland hebben we het netjes voor mekaar.’
Honderd jaar stabiliteit
Alvast een man is het daar niet mee eens. De Rijck van Wise. ‘Al zo lang de nucleaire industrie bestaat, heeft ze geen idee wat er met het afval moet gebeuren. Dit is niet zo maar een technische kwestie. Het draait om de vraag of het acceptabel is dat we afval produceren dat we honderdduizend jaar lang moeten opslaan? Na veertig jaar onderzoek is er geen oplossing die naam waardig. Of het moet zijn: gat graven, afval erin en deksel erop.’
Het opgeslagen kernafval in het Covragebouw
© Knowledge (CC BY-SA 3.0)
‘Wat er op tafel ligt, van tijdelijke opslag tot geologische berging is door zijn complexiteit ontzettend duur. We gaan ervan uit dat de industrie die het afval produceerde hiervoor zal betalen, maar niemand kan met zekerheid zeggen dat dat geld er ook zal zijn als we het nodig hebben.’ Het is de activist die spreekt. Voor hem is het duidelijk: om over een mogelijke oplossing voor kernafval te praten, moeten we eerst ophouden het te produceren. ‘Wat zou je dweilen met de kraan open?’
‘Na veertig jaar onderzoek is er geen oplossing die naam waardig. Of het moet zijn: gat graven, afval erin en deksel erop.’
Als sociologe gespecialiseerd in de maatschappelijke aanvaarding van radioactief afval formuleert Bergmans haar bedenkingen meer voorzichtig en doordacht. Ze bekijkt het ruimer, probeert een toekomst in te schatten die voor niemand zichtbaar is. ‘We gaan er nogal makkelijk vanuit dat onze samenlevingen honderd jaar stabiliteit zullen kennen. Dat heb je nodig om zo’n tussentijdse, bovengrondse opslag gegarandeerd veilig te houden. Hebben we die garantie? Wat nu veilig is, is dat niet noodzakelijk op lange termijn. Maar ook: betekenen dit soort bergplaatsen dat we ongestoord afval kunnen bij produceren?’ Haar vragen kaatsen af tegen bedachtzame gezichten in de zaal. Zelfs Boelen vermindert even vaart in zijn onbezorgde verhaal.
‘Ik ga niet over de discussie of we ja dan nee dit afval moeten maken. We maken het en er komen mooie dingen uit. We hebben nu een mooi gebouw dat financieel netjes is afgedekt.’
Bergmans knikt en werpt een laatste vraag op. ‘Wat als de sector verdwijnt?’ Boelen gooit de armen in de lucht, alsof hij wil zeggen: je kan nog zo veel ‘wat als’ vragen stellen, ik ben verantwoordelijk voor wat hier en nu gebeurt. Maar hij reserveert toch het laatste woord. ‘Kunnen we het probleem oplossen? Nee. Kunnen we het opslaan? Ja.’
De steen van dertig miljoen
Het beheer van radioactief afval verplicht ons te denken in buitenmenselijke en daardoor moeilijk voorstelbare tijdsschalen. Het is de tijdrekening van rotsen en gesteenten. Honderd jaar zijn vier generaties in de menselijke geschiedenis, het is nauwelijks een ogenblik in die van de geologie.
Op mijn bureau ligt sinds kort een onbeduidende, hoekige, bruine steen. Als je erover wrijft, blijven er microscopisch kleine stofdeeltjes aan je vinger kleven. Hij lijkt niets voor te stellen. Maar hij is ouder dan alles wat de mens tot nu maakte, bedacht of verprutste. Hij is zo’n dertig miljoen jaar oud, een restant van het sediment uit het vroege Oligoceen toen het grootste deel van België zeebodem was. Sinds de afzetting is de klei nauwelijks geëvolueerd.
Omdat de klei in de buurt van Boom aan de oppervlakte komt, noemt men hem de Boomse kleilaag, maar net zoals de atmosfeer zich niets aantrekt van grenzen, doet de geologie dat ook niet. De laag reikt onder Mol door tot ver over de Nederlandse grens tot in het hart van Nederland. Niet ver van Amsterdam bereikt hij zijn diepste punt. 800 meter. Het zou een geschikte plek voor een geologische berging kunnen zijn. Als men het puur technisch bekijkt.
‘De geologisch meest geschikte locatie is niet noodzakelijk de beste locatie. Er is lokaal draagvlak nodig. Van de mensen die er nu wonen, maar het waarschijnlijk niet meer zullen meemaken wanneer er werkelijk afval wordt gestockeerd. De beslissingsprocessen zullen per definitie lang zijn. Ik zal het eindpunt van het hele onderzoek waarschijnlijk niet meer meemaken’, vertelt De Preter.
In iedere inventaris van het radioactieve afval die Niras tot nu publiceerde, staat te lezen dat de budgetten voorzien door de uitbaters van kerncentrales ontoereikend zijn en dat er meer garanties nodig zijn.
Niet alleen dat: iedere honderd meter dieper scheelt een paar miljarden in de kostprijs. ‘Per honderd meter komt er al gauw een miljard bij.’ Het is de reden waarom Niras in de laatste prognose over het nodige budget voor het beheer van hoogradioactief afval niet langer 3,2 miljard euro naar voor schoof, maar 8 tot 10 miljard. Als er ooit geborgen wordt, zal dat in een diepere en dikkere kleilaag moeten dan degene die sinds 1980 in het ondergrondse labo in Mol onderzocht wordt op alle denkbare eigenschappen en reacties met beschermingsmaterialen en radioactieve stoffen.
In iedere inventaris van het radioactieve afval die Niras tot nu publiceerde, staat te lezen dat de budgetten voorzien door de uitbaters van kerncentrales ontoereikend zijn en dat er meer garanties nodig zijn.
Het is met enige zin voor ironie of zelfs sarcasme dat dit labo op 225 meter diepte Hades werd genoemd, naar de Romeinse God van de onderwereld. Het eerste deel van het labo werd met de hand uitgehakt, de uitbreiding die in de jaren ’90 volgde, gebeurde machinaal. Het was tegelijk een experiment om te kijken hoe boormachines die normaal gebruikt worden om metro’s uit te graven, werken op een diepte waar de druk 45 keer groter is. Ze bleken het even goed te doen. De laatste toevoeging dateert van 2007, het is een zijarm van veertig meter diep, haaks op de centrale gang die over een afstand van dertig meter tien jaar lang op tachtig graden wordt verwarmd. In het zogenaamde Praclay-experiment wordt op grote schaal onderzocht welke invloed uitgraving en warmte hebben op de omringende klei.
Duizend jaar warmte
‘De vaten met hoogradioactief afval produceren zo’n duizend jaar lang warmte. We mikken op een omhulsel dat minstens duizend jaar meegaat. Nu onderzoeken we vooral betonnen supercontainers met een dikte van tachtig centimeter. Als die gecorrodeerd zijn, vormt de klei de veiligheidsbuffer tussen afval en biosfeer.’
Hoe zelfverzekerd de heer Boelen van Covra klonk, zo bescheiden probeert De Preter de zaken te benaderen. ‘Denken over een periode van duizend jaar, noopt ons tot die bescheidenheid, die zit in het onvoorspelbare. We kunnen afbakenen wat mogelijk is, we leggen alle denkbare en ondenkbare scenario’s naast elkaar en daarin proberen we een zo groot mogelijke en liefst nog grotere zekerheid te bereiken. Het voordeel is dat we in België een kernuitstap hebben. We weten redelijk nauwkeurig over welke grootteorde van hoogactief afval we spreken.’
4500 kubieke meter is het. Van alle radioactieve afval het kleinste volume, maar wel goed voor 98 procent van de radioactiviteit. Het zijn gebruikte brandstofstaven en het toekomstige sloopafval van de afbraak van de kerncentrales.
Tot 1992 stuurde de uitbaters de gebruikte splijtstof per trein naar La Hague voor opwerking. Het restproduct, verglaasd, hoogradioactief afval is nu te vinden in gebouw 132 van Belgoprocess. Het gros van het hoogradioactief afval ligt op de terreinen van de kerncentrales zelf. In een droge opslag in Doel, in bassins met koelwater in Tihange. Met de verlenging van Tihange 1 wordt het zo krap in het bad dat voor de 25 procent extra brandstofstaven die tien jaar verlenging opleveren, een nieuwe, droge opslag wordt gebouwd.
Met de verlenging van Tihange 1 wordt het zo krap in het bad dat voor de 25 procent extra brandstofstaven die tien jaar verlenging opleveren, een nieuwe, droge opslag wordt gebouwd.
Over wat er daarna moet gebeuren, liggen alle kaarten weer op tafel. In theorie is zelfs de herinvoering van de heropwekking een mogelijkheid. Al lijkt dat nogal absurd in het licht van een kernuitstap. In 2016 legde NIRAS een voorstel voor geologische berging in de Boomse kleilagen op het schap van de regering. FANC, het nucleaire controleorgaan, was kritisch. Niet over het principe van de geologische berging, wel over de keuze en criteria van het gastgesteente. Het wreef Niras eenzijdigheid aan. Men had zich te hard toegespitst op die ene laag onder Mol, maar was die wel dik en diep genoeg? Het onderzoek dat in 1974 begon, wordt nu opnieuw uitgebreid naar andere mogelijke lagen.
De Preter toont ze op de kaart van de ondergrond van België. De Ieperiaanse kleilaag die zich van West- naar Oost-Vlaanderen tot in Doel krult en de harde schiefers in de Ardeense ondergrond. ‘De moeilijkheid hier’, zegt De Preter en tikt met zijn wijsvinger op het Zuiden van het land, ‘is dat het gesteente heel variabel is. De Boomse klei is daarentegen zeer consistent. Als je tien of twintig kilometer verder boort, ontdek je dezelfde eigenschappen. Om schiefers even grondig te onderzoeken, zijn een pak meer boringen nodig. Maar het is zeker zinvol om andere opties te bekijken. We willen niets over het hoofd zien.’
Modelgezin van de toekomst
500 miljoen euro heeft het onderzoek naar de geologische berging ondertussen gekost. Het mag geen graadmeter zijn voor het nut, maar het moet wel doorwegen in het prijskaartje dat aan kernenergie hangt. ‘Het kan niet afvalvrij’, stelt De Preter. ‘Zelfs al slagen we erin de reactoren van de volgende generatie te ontwikkelen, waarbij radioactieve stoffen verder gerecycleerd worden of beschoten worden om sneller te vervallen, dan praten we over cycli van honderd jaar. Dat betekent dat men honderd jaar lang een kerncentrale moet uitbaten en exploiteren om eventueel tot een kleiner volume hoogradioactief afval te komen. Het is nog de vraag of er daarbij geen grotere hoeveelheden laag- en middenradioactief afval ontstaat.’
Alle afval dat van de kerncentrales zal komen, zal op een bepaalde manier voor honderdduizend jaar beheerd moeten worden.
De Preter stelt vast. Hij oordeelt niet. Maar een ding is duidelijk en onbetwistbaar. ‘Die eventuele, nieuwe ontwikkelingen hebben geen effect op het bestaande afval. Alle afval dat van de kerncentrales zal komen van de splijtstof en van splijtstofbehandeling, zal op een bepaalde manier voor honderdduizend jaar beheerd moeten worden. Het is aan ons om dat zo verantwoord mogelijk te doen.’
Wat dat concreet betekent, is in internationaal overleg uitgestippeld. Er bestaat zoiets als een modelfamilie van de mijlenverre toekomst. ‘Het uitgangspunt is dat er bovenop een geologische berging een gezin kan leven dat volledig zelfvoorzienend is, dat eigen groenten teelt en putwater drinkt. Dat gezin moet volledig veilig zijn.’
Nog beter, bedenk ik als we in de ijzeren liftkooi stappen die ons weer naar boven brengt, is dat de zee van dertig miljoen jaar geleden het land weer inneemt.
De ongrijpbaarheid van de afbraaktijd van hoogradioactief afval leidt al snel tot een zekere vorm van absurditeit. Altijd weer komt het neer op die ene vraag, die Bergmans die middag in Amsterdam ook formuleerde: ‘Kunnen we zaken produceren die langer schadelijk zijn dan de beschavingsgeschiedenis? Mogen we dat? Willen we dat blijven doen?’
*Deze reportage kwam tot stand met financiële steun van het fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.