‘Er is al genoeg geld gepompt in projecten die niet de gewenste uitkomst hebben’
Er is een migratiebeleid mogelijk dat landen zoals Niger wél vooruit helpt
© Arne Gillis
© Arne Gillis
Uit angst voor migratie hertekent de Europese Unie het West-Afrikaanse land Niger. Bij dat beleid wint vooral de Unie zelf, en de Nigerese regering. Maar wie vertegenwoordigt de belangen van de migranten en de Nigerezen? MO* onderzocht enkele oplossingen waarbij mensen wel centraal staan.
Vraag iets over migratiebeleid aan de doorsnee Nigerees, en het antwoord klinkt, met een variërende graad van afkeer: ‘Het is iets waar alleen blanken mee bezig zijn.’ En dat is voor velen problematisch. Want zoals Tinariwen-gitarist Abdallah Ag Alhusseyni het twee weken later zou verwoorden, backstage in de Antwerpse concertzaal Trix: ‘Blanken?’, schampert hij, half lachend, nippend van zijn thee. ‘Ze begrijpen niets van de woestijn.’
In de straten van de Nigerese hoofdstad Niamey valt het onmiddellijk op. Zowat elke internationale ngo en VN-instelling onder de zon is in dit woestijnland vertegenwoordigd. Deels heeft dat een historische oorzaak: Niger is nu eenmaal een van de armste landen ter wereld. Voor ngo’s vallen er hier bergen werk te verzetten.
Maar sinds Niger rond 2015 een “bevoorrechte partner” werd van Europa, is er hier veel veranderd. Uit angst voor migratie explodeerden de Europese budgetten voor migration management en hertekende de Europese Unie dit land aan de onderkant van de Saharawoestijn. ‘Hoe minder Afrikaanse vluchtelingen voet aan wal zetten, hoe minder het Europese project ondergraven wordt’, dachten de Europese beleidsmakers.
Het resultaat: struisvogelpolitiek met een sausje menslievendheid. De Nigerezen zelf werden niet echt beter van dat Europese beleid, laat staan de migranten.
Een ngo die aanspraak wil, maken op overheidssteun, stopt best met mensen te helpen. “Potentiële migranten” zijn het gewenste doelpubliek.
In toenemende mate worden ngo’s en instellingen intussen gedwongen om rekening te houden met de factor migratie. Een ngo die aanspraak wilt maken op overheidssteun, stopt best met mensen te helpen. “Potentiële migranten” zijn het gewenste doelpubliek.
Is er een beleid mogelijk dat die mensen wel vooruithelpt? Bestaat er nog ontwikkelingshulp die échte ontwikkeling als doel vooropstelt, op minstens een armlengte afstand van de Europese belangen?
MO* trok met Caritas naar het terrein in Zuid-Niger, en kwam terug met verrassend eenvoudige voorbeelden van hoe het wel kan.
Circulaire migratie
Wie gedurende het droogseizoen de dorpen in de regio rond Zinder bezoekt, zal al snel iets vreemds opmerken: hier wonen schijnbaar alleen vrouwen, kinderen en oudjes. Mannen tussen de zeventien en de vijftig jaar zijn er amper te vinden.
Want die zitten allemaal in Nigeria, of een ander buurland. Tijdens het droogseizoen verschraalt het land zo hard dat het niet meer te bewerken valt. En dus zoeken de inwoners een andere oplossing. Ze migreren. Tijdelijk.
Niet naar Europa, maar naar Algerije, Nigeria, Kameroen of Burkina Faso. Ze voeren er laaggeschoolde arbeid uit, in de bouw of op het veld, en keren terug naar hun gezin met een bedrag tussen de 200.000 en de 500.000 CFA (300 – 750 euro). Daarmee komen ze de rest van het jaar door. In de maanden dat ze in het dorp zijn, bewerken ze hun akkers. Enkele weken na het binnenhalen van de oogst vertrekken ze alweer. En dat elk jaar opnieuw.
In deze regio is migratie ingebakken in de sociaaleconomische logica. Met één cruciaal verschil: de mensen die hier wonen, lopen niet rond met “Europa” in het hoofd. Daarom is er nauwelijks interesse van de internationale instellingen. Slechts een fractie van het EUTF-budget gaat naar deze regio en de VN-instellingen hebben ook andere katten te geselen.
‘Mocht er een manier zijn om het hele jaar door te cultiveren, zouden we gewoon hier blijven.’
De dorpen rond Droum, in de regio Zinder, zijn interessante testcases van de manier waarop migratie en landbouw als centrale spil van de economie op elkaar ingrijpen. ‘Mocht er een manier zijn om het hele jaar door te cultiveren, zouden we gewoon hier blijven’, klinkt het in de dorpen.
Met andere woorden: mensen ontsnappen aan de armoede. En ze keren naar huis als er economische beterschap is, of zelfs maar een vooruitzicht daarop. Wie de levensomstandigheden van deze mensen wil verbeteren, moet zich dus richten op de economie, en dat betekent in deze regio: landbouw en veeteelt. Dat besefte ook Caritas, die in het dorp Toudoun Kémila een schijnbaar eenvoudig, maar doeltreffend programma implementeerde.
Lokale partners stelden zestig geiten ter beschikking van de gemeenschap. Dertig vrouwen uit het dorp kregen elk twee geiten, en na twee jaar werden de geiten doorgegeven aan een andere vrouw uit het dorp. De nakomelingen bleven bij de eerste vrouw. Na die twee jaar beslist het voltallige dorp naar wie de geiten de volgende twee jaar zal bijhouden.
‘We verkopen de melk van de geiten op de markt. Dat geld gebruiken we bijvoorbeeld om op de markt andere producten te kopen die we niet zelf kunnen telen. Of we betalen er het hospitaal mee als onze kinderen ziek zijn’, zegt Mariana, geboren en getogen in Toudoun Kémila.
De geit van Mariana, Toudoun Kémila | © Arne Gillis
Caritas heeft goed opgelet, zo blijkt. ‘Door de geiten door te schuiven, incorporeert het Caritas-programma zich in een oeroude traditie van de nomadische Peul (veetelers, en één van de grootste etnische groepen in de Sahel). Andere etnische groepen namen die traditie in de loop der jaren over. Dit mechanisme van solidariteit wordt habbanaye genoemd, en zorgt ervoor dat er op dorpsniveau een effectief beleid tegen armoede gevoerd kan worden’, weet Boukari Souley, technisch expert die voor Caritas in de dorpen werkt.
Door het project te integreren in de lokale _habbanaye-_praktijk, raakte het beter ingeburgerd in de gemeenschap. Zo zijn er amper gevallen bekend van mensen die hun geiten doorverkochten. ‘Het verantwoordelijkheidsgevoel is groot’, vertaalt Boukari.
Het smaakt wat wrang. Heeft een Afrikaanse boer lessen in veeteelt te krijgen van een westerse ngo? Boukari verklaart dat de lokale boeren van hun melk zijn gebracht door twee zaken.
Enerzijds de klimaatverandering, die de normale cyclus van regen- en droogseizoen in de war stuurde. En anderzijds zijn er simpelweg meer monden om te voeden. Nergens in de wereld krijgt de gemiddelde vrouw meer kinderen dan in Niger. Om al die monden te voeden, is er logischerwijze ook een grotere productie nodig. ‘Eeuwenoude landbouwtechnieken volstonden niet meer’, vertelt Boukari. ‘En dus moest er expertise van buitenaf aangevoerd worden.’
Toch zijn het niet alleen de internationale ngo’s zoals Caritas die hier projecten uitrollen. Ook de Nigerese regering werkte zelf een indrukwekkend programma uit dat ingrijpt op diezelfde landbouweconomie.
De dorpschef van Toudoun Kémila | © Arne Gillis
Meer water, meer planten, meer oogst
Zuid-Niger is een snikhete regio, waar de temperatuur op sommige dagen tegen de vijftig graden aanschurkt. Maar wie daar dorre vlaktes getooid met een enkel verschrompeld gewas bij denkt, komt bedrogen uit. Het groen floreert. Overal bomen en weidse graslanden, zo ver als het oog kan zien.
Dat is het resultaat van een doorgedreven beleid van de Nigerese regering. Na de grote droogtes in de jaren tachtig hadden ze in Niamey door dat dit niet zo verder kon. Onder invloed van enkele buitenlandse agronomen begon de regering sindsdien de techniek van de natuurlijke regeneratie toe te passen – in de volksmond RNA (naar Régénération Naturelle Assistée).
‘Sinds we RNA toepassen, is onze oogst verdubbeld.’
Laat dat drieletterwoord vallen in eender welk dorp in Zuid-Niger, en mensen worden enthousiast. Ook al spreken ze verder nauwelijks een woord Frans. ‘Sinds we RNA toepassen, is onze oogst verdubbeld’, horen we in verschillende dorpen in de regio.
Het RNA-principe gaat als volgt. Bewerk je een veld voor de kost? Geef dan naast beoogde gewassen ook ruimte aan kleine struikjes en boompjes op datzelfde veld. Die zorgen enerzijds voor schaduw, en anderzijds voor natuurlijk organisch afval in de bodem, dat op haar beurt het water vasthoudt. Meer water, meer planten, meer oogst. Zo simpel is het.
RNA werd eigenlijk altijd al toegepast in deze regio (ook al heette het toen nog niet zo). Maar toen lanceerden de Franse kolonisten het idee dat een moderne boer een propere akker heeft. En dus moesten alle boompjes en struikjes eruit. De gevolgen waren zonder meer rampzalig.
Wat de Nigerese regering hier klaarspeelde, is zonder meer indrukwekkend te noemen. Het succes verklaart zich tweevoudig. Enerzijds is het belangrijk dat mensen zich verantwoordelijk voelen over de bomen. Daarom droeg de overheid het eigendomsrecht van de bomen over van de overheid naar de bewoners.
Anderzijds wordt het beleid ook afgedwongen, als het nodig is. Dat gebeurt via het Agentschap voor Water en Bossen. Dat agentschap installeerde in elk dorp een telefoon, waarmee inwoners contact kunnen opnemen met het Agentschap. ‘Het agentschap legt een boete op van 50.000 CFA (76 euro) voor wie betrapt wordt op het neerhalen van bomen’, zegt een dorpschef uit de regio.
Ter vergelijking: autorijden zonder gordel levert je hier op een boete van 10.000 CFA op.
Dorspchef, regio Maradi | © Arne Gillis
Good governance
Het zijn maar enkele praktijken die voor positieve verandering zorgen, in een regio waar leven doorgaans overleven betekent. Ze tonen aan dat verandering mogelijk is, mits een doordacht beleid.
Een beleid dat rekening houdt met kritiek en overpeinzingen, en beargumenteerde beslissingen neemt. Als Caritas beslist om een waterput te bouwen in een bepaald dorp en niet in het naburige dorp, levert dat spanningen op. ‘We hanteren uitgebreide analysetools om dergelijke beslissingen te maken. Om de spanning te verminderen, zorgen we ervoor dat niemand het gebruik van zo’n put louter voor zichzelf kan claimen. Rondtrekkende herders mogen er gebruik van maken, en we voorzien paden langs de akkers waar het vee langs kan lopen’, klinkt het bij Boukari, technisch expert.
Ook de Nigerese regering doet op bepaalde vlakken haar best. De Nigerese regering is een nagenoeg perfecte afspiegeling van de etnische verscheidenheid in het land. President Issoufou staat erop om elke maand geïnformeerd te worden over de implementatie van de RNA-techniek. Niet alles is kommer en kwel.
Van Mamadou Modaal tot de experten in de ontwikkelings- en migratiesector: zowat iedereen is het erover eens dat Sahellanden zoals Niger vooral nood hebben aan good governance. Het concept ‘goed besturen’ heeft het hier tot buzzword geschopt.
Niets is crucialer dan good governance.
Westerse ngo-medewerkers hebben er de mond van vol. Het zoemt door de gangen van de buitenlandse ambassades en in de coulissen van het parlement. Niets, zo klinkt het, is crucialer dan good governance.
En toch legt Europa in dit land een bestuur op dat bezwaarlijk als good – laat staan duurzaam of visionair – bestempeld kan worden. ‘Europa exploiteert Afrikaanse grondstoffen, maar de Afrikanen zien daar zeer weinig van terug. Wat verwacht je dan, als Europees land?’, vraagt Mauro Armanino zich af, een Italiaanse priester die in Niamey woont en werkt. ‘Het economische systeem creëert vluchtelingen’, besluit hij.
Ook Tcherno, activist bij het Nigerese mensenrechtenplatform Alternative Espaces Citoyens maakt zich zorgen vanuit diezelfde reflex. ‘Ik denk dat er al genoeg geld is gepompt in projecten die niet de gewenste uitkomst hebben. Organisaties zoals de IOM hebben de politiek geaccepteerd van degenen die hen financieren, namelijk de EU. Het zijn instellingen die in dienst staan van gesloten grenzen. Dat gaat volledig in tegen de logica van dit continent.’