‘Winnen is het makkelijkste deel van de strijd. De moeilijkste tijd komt daarna’
De vergeten tragedie in Myanmar is geen burgeroorlog maar een volksopstand
Myanmar is een lappendeken van etnische minderheden en kent een geschiedenis van conflicten. Maar de gewapende strijd die losbarstte sinds de militaire coup van februari 2021 is allesbehalve een burgeroorlog.
Een gewonde strijder wordt verzorgd tijdens de bevrijdingsstrijd van Loikaw.
© Ta Mwe / Sacca
Myanmar is een lappendeken van etnische minderheden en kent een geschiedenis van conflicten. Maar de gewapende strijd die losbarstte sinds de militaire coup van februari 2021 is allesbehalve een burgeroorlog. Oude en nieuwe verzetsgroepen vechten er verenigd tegen één gezamenlijke vijand: het Myanmarese leger, dat alle protest met geweld onderdrukt. ‘Deze keer gaan we winnen.’
‘We zullen de zilveren bergen hun pracht teruggeven.’ In de pikzwarte avond bezingen jonge stemmen bij een gitaar de schoonheid van de oostelijke staat Karenni van Myanmar. Met het lied Sterren gedenken ze hun gesneuvelde en vermiste kameraden in het gewapende verzet tegen de junta. ‘Sommigen zullen niet terugkeren. Sommigen verdwenen in de duisternis.’
Het zijn strijders van de Karenni Nationalities Defence Force (KNDF). Dit leger van overwegend jongeren van de etnische minderheid de Karenni, werd opgericht kort nadat de militairen op 1 februari 2021 weer de volledige macht grepen.
Net zoals tienduizenden generatiegenoten in het land besloten de Karenni de wapens op te nemen zodra de militaire junta de vreedzame protesten tegen de staatsgreep met geweld neersloeg. Al snel telde het nieuwe guerrillaleger 8000 strijders. En nog steeds werft het nieuwe rekruten.
Overal in de omgeving zijn de sporen zichtbaar van recente gevechten. De jonge strijders van de KNDF bivakeren in Mese, een stad van waaruit de meeste inwoners zijn gevlucht. Veel hutten en huizen zijn gehavend. Slechts hier en daar kiert licht door de hutten of het metalige schijnsel van een mobieltje.
Het doet haar pijn dat ook deze generatie in een gewapend conflict is beland.
Vanop een bamboe bankje luistert de 53-jarige Elisabeth naar de mengeling van hoop en verdriet die uit de liederen spreekt. Zichtbaar geraakt denkt ze aan de decennialange strijd in Myanmar die ze doorheen haar leven meemaakte. Periodes van wapenstilstand en oorlog wisselden zich in die jaren geregeld af.
Tot 2010, toen enkele politieke hervormingen op gang kwamen, en Myanmar onder leiding kwam van een deels civiel bestuur van ex-militairen. Na de verkiezingen van 2015 trad vervolgens een democratisch gekozen regering aan, onder leiding van Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi.
Toch stonden de drie machtigste ministeries nog steeds onder volledige controle van het leger. Relaties met minderheden, zoals de Karenni, bleven gespannen. Desondanks maakte Myanmar tot de staatsgreep in 2021 een periode van fragiele vrijheid door.
‘Zij zouden geen geweer moeten vasthouden’, wijst ze naar het jonge gezelschap. Het doet haar pijn dat ook deze generatie in een gewapend conflict is beland, ondanks de paar hoopvolle jaren die er zijn geweest. ‘Ze verloren vrienden en elke dag kan ook hun laatste zijn.’
Voor hun vastberadenheid heeft ze veel respect. ‘Ze beuren me op als ik somber ben. “Geen zorgen tante”, zeggen ze dan. “Deze keer gaan we winnen.”’
Elisabeth is één van de weinige burgers die het aandurfde om vanuit het kamp voor ontheemden waar ze verblijft voor een paar dagen terug te keren naar haar huis. Dat bevindt zich voorbij de hutten waar de jonge strijders van het KNDF bivakkeren. Haar woonkamer lijkt nu wel een opslagruimte, met zakken rijst, dozen noedels, een stapel dekens en een bromfiets.
Burgermilities richtten hun eigen ‘wapenfabrieken’ op waar ze wapenonderdelen met 3D-printers maken.
© Ta Mwe / Sacca
Jarenlange strijd
Het KNDF is niet het eerste en enige leger van de Karenni. Al tientallen jaren strijdt de minderheid voor meer autonomie en gelijke rechten in Myanmar. Samen met oudere strijdkrachten vormt de KNDF nu een alliantie die erin is geslaagd vrijwel de hele Karenni-staat te veroveren op het leger van de militaire junta.
De Verenigde Naties schatten dat er in totaal 2,6 miljoen ontheemden zijn in Myanmar, van wie 2,3 miljoen op de vlucht sloegen sinds de staatsgreep. Enkele tienduizenden zochten de afgelopen drie jaar een veilig onderkomen in buurlanden.
Van de ongeveer 350.000 inwoners van de Karenni-staat sloeg meer dan de helft op de vlucht na de coup, blijkt uit schattingen van beperkt internationaal onderzoek. Maar lokale organisaties schatten dat aantal veel hoger in. Hulp is er bovendien nauwelijks, omdat de militaire junta goederen tegenhoudt. Met mondjesmaat komen er voorraden binnen in de staat via andere routes.
Overal in de regio verblijven burgers in geïmproviseerde onderkomens. Soms zijn het kampen opgetrokken uit hout en bamboe. Soms zijn het stalletjes langs de weg met daken gemaakt van zeilen en golfplaten. Soms zijn het bouwsels die zijn opgetrokken tegen berghellingen.
Als er al gedacht wordt aan terugkeren naar huis, houdt de angst voor luchtaanvallen dat tegen. Hoewel de meeste grondtroepen van de junta weg zijn uit de staat, zaait het nog steeds dood en verderf vanuit de lucht met bommenwerpers, gevechtshelikopters, artillerie en drones. China en Rusland zijn de voornaamste wapenleveranciers, maar via sluiproutes komt nog militair materieel uit andere landen binnen.
Net als elders in het land worden ook in de Karenni-staat dorpen, ziekenhuizen en scholen getroffen als straf voor hun steun aan de opstand. De gewapende verzetsgroepen hebben nauwelijks afweergeschut. Ook landmijnen die door alle strijdende partijen worden gelegd, maken het voor gevluchte burgers moeilijk om naar huis te keren. Materiaal om de explosieven op te ruimen is er niet. ‘Wanneer het veilig genoeg zal zijn om ons bestaan weer op te pakken? Dat is moeilijk te zeggen’, meent Elisabeth.
Klein maar cruciaal
De Karenni-staat is de kleinste staat van het land. Toch is het door zijn ligging cruciaal voor een verenigd verzet tegen de militaire junta. De staat verbindt gewapende groepen in Centraal- en Noordoost-Myanmar met rebellen in het zuidoosten van het land.
Loikaw, de hoofdstad van de staat, ligt op slechts 100 kilometer van de nationale hoofdstad Naypyidaw. Daardoor is de slag rond Loikaw, die nog in alle hevigheid gaande is, niet alleen van strategisch, maar ook van symbolisch belang. Een deel van de stad is in handen van de verzetslegers, maar het coupleger verschanste zich op enkele locaties. Elke dag wordt Loikaw bestookt vanuit de lucht.
Bij het naderen van Loikaw stijgen dikke rookpluimen op van bombardementen. Verderop, langs de weg naar het hart van de stad zijn de gebouwen herleid tot puin en ruïnes. ‘We gaan de stad innemen, koste wat het kost’, vertelt Dee Dee. De KNDF-commandant is met zijn manschappen opgerukt naar het stadscentrum. Vanuit een voormalig overheidsgebouw voert hij nu al enkele weken het bevel.
Dee Dee lijkt wel de laatste persoon die aan de frontlinie thuishoort door zijn bedachtzame stem en bedaarde houding. Tijdens de korte periode van fragiele vrijheid was hij activist en één van de leiders van een boerenvakbond. Net als zovele anderen leeftijdsgenoten besloot hij dat gewapend verzet het enige onvermijdelijke antwoord was op het geweld van de militaire junta.
‘Zo gaat het dag en nacht’, vertelt hij wanneer er een artillerie-aanval losbarst. Het gezoem van drones is hoorbaar en even later gooit een bommenwerper zijn lading af. De junta lijkt wel uit te zijn op de vernietiging van het vrijwel verlaten Loikaw.
18,6 miljoen mensen, een derde van de bevolking, heeft humanitaire hulp nodig.
De afgelopen drie jaar zag Dee Dee veel strijders sneuvelen. Over hun ouders vertelt hij: ‘Ze zijn zo sterk. Als ze het lichaam zien, huilen ze, maar daarna vragen ze om verder te vechten. Ze willen niet dat de dood van hun kind voor niets was.’
De prijs voor het verzet is hoog. De gezondheidszorg en het onderwijs stortten in. Voedselprijzen explodeerden. En een groot deel van de bevolking leeft in armoede. 18,6 miljoen mensen, een derde van de bevolking, heeft humanitaire hulp nodig, stelt het Wereldvoedselprogramma (WFP).
Al decennia opereert de militaire junta in totale straffeloosheid. Sinds de coup van februari 2021 heeft het verreweg de meeste doden en gewonden op zijn geweten. De Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) is een Myanmarese organisatie die al jarenlang schendingen van mensenrechten vastlegt. Uit haar cijfers blijkt dat de veiligheidstroepen van het regime sinds de staatsgreep ruim 4400 burgers doodden.
Maar dat zijn alleen de doden die met zekerheid konden worden vastgesteld. In afgelegen gebieden komen burgers om door het oorlogsgeweld zonder in de statistieken te worden opgenomen, het werkelijke aantal ligt met zekerheid hoger.
Ook de verzetsgroepen maken zich schuldig aan mensenrechtenschendingen. Sommige leiders in het verzet opereren zoals krijgsheren. De zin naar wraak is moeilijk in toom te houden. Burgers waarvan vermoed wordt dat ze als informant of collaborateur voor het regime werken, worden regelmatig zonder genade afgerekend.
Door de decennialange strijd in Myanmar bestaan er naast de nieuwe verzetsgroepen ook oudere etnische legers. Ze vormen de gewapende tak van politieke organisaties en hebben een duidelijke commandostructuur.
Minderheid én meerderheid in opstand
De meeste waarnemers in het Westen voorspelden drie jaar geleden dat de militaire coupplegers het burgerverzet binnen de kortste keren de kop zou indrukken. Zo was dat tot dan toe altijd gebeurd in de Myanmarese geschiedenis.
Wie de situatie op het terrein bekijkt, ziet geen burgeroorlog maar een aanhoudende volksopstand tegen een militair regime.
Ze kregen ongelijk. Terwijl de internationale schijnwerpers elders op werden gericht, groeide de weerstand verder. Honderden nieuwe burgermilities werden opgericht. De meesten bestaan uit leden van de Birmaanse meerderheid uit Centraal-Myanmar en kregen training van etnische minderheden die al langer voor autonomie en vrijheid strijden in Myanmar_._ Het is voor het eerst in de geschiedenis van Myanmar dat etnische minderheden en gewapende burgers uit Centraal-Myanmar tegelijk en met zovelen in opstand kwamen.
In de schaarse berichtgeving over Myanmar wordt vrijwel altijd over een burgeroorlog gesproken. Maar wie de situatie op het terrein bekijkt, ziet vooral een aanhoudende volksopstand tegen een militair regime. Zo goed als zonder enige steun van buitenaf professionaliseerden de burgermilities. Ook de onderlinge coördinatie verbeterde. De samenwerking met etnische minderheden hield stand, ondanks een complex en beladen verleden met een historisch gegroeid wantrouwen.
De militaire junta is in een steeds groter deel van het land de controle kwijt. Het heeft een tekort aan troepen omdat het op te veel fronten tegelijk moet vechten. Het tekort is zo nijpend dat de junta in februari de dienstplicht opnieuw invoerde.
Burgermilities richtten hun eigen ‘wapenfabrieken’ op waar ze wapenonderdelen met 3D-printers maken.
© Ta Mwe / Sacca
Ten dienste van de burger
‘Het leger verslaan is niet genoeg. We willen een federale staat met gelijke rechten voor iedereen’, vertellen de jongeren van de KNDF. Omdat in Myanmar alleen de Karenni-staat vrijwel geheel bevrijd is, staat het daarin verder dan eender welke andere staat. Een tijdelijke raad nam het bestuur in de staat over omdat het ambtenarenapparaat van de junta er is ingestort.
Wat opvalt: veel jongeren namen posities met verantwoordelijkheid in. Activisten en leiders zoals Dee Dee maakten jarenlang deel uit van een actieve jeugdbeweging. Die speelde een belangrijke rol in het samenbrengen van oudere politieke en militaire groepen tijdens het decennium met fragiele vrijheid. Daardoor zijn vandaag de lijntjes met de doorgewinterde kopstukken van de Karenni kort, al zijn ze niet vrij van strubbelingen.
In de nieuwe lokale politiemacht neemt de 32-jarige Bo Bo een leiderspositie in. Hij is op zoek naar een nieuw politiekantoor in het zuiden van de staat. Het oude kantoor, dat na gevechten werd veroverd op de junta, ligt in puin. Glas, steen en enkele uniformen bedekken er de vloer. Enkele soldaten van de KNDF verzamelen menselijke stoffelijke overschotten om ze naast de ingang te verbranden. Door de zwart geblakerde gevel schemert nog net de boodschap door van de oude politiemacht: ‘May I Help You’.
Tien jaar geleden werd Bo Bo al agent, na fragiele politieke hervormingen die op gang kwamen na 50 jaar dictatuur. De staatsgreep in 2021 kwam voor hem als een schok. ‘Onze taak is de veiligheid van burgers garanderen. Maar we beschermden het leger.’
Hij sloot zich aan bij de opstand tegen de coup nadat het leger hem beval foto’s van de juntaleider uit het straatbeeld te verwijderen. Demonstranten plakten de foto’s van Min Aung Hlaing op het wegdek zodat ze op zijn gezicht zouden kunnen stampen, een ultieme belediging in Myanmar.
Bo Bo stond die dag tegenover de demonstranten in de straat. ‘Ik zag de haat in de ogen van de honderden mensen tegenover ons. Omdat wij de wapens in handen hadden, vielen ze ons niet aan. Ik schaamde me verschrikkelijk.’
Diezelfde middag nog verliet hij zijn werk. Zijn besluit daartoe postte hij op Facebook. Hij vreesde woedende reacties te krijgen, maar in de plaats kwam er 2500 keer bijval, ook van collega’s.
De nieuwe politiemacht van de Karenni-staat telt een paar honderd man en bestaat deels uit gedeserteerde Karenni-politieagenten zoals Bo Bo. Ze bemannen een tiental kantoren en enkele controleposten. Enkele weken moest hij erop wachten, maar de nieuwe zwarte uniformen voor het korps zijn eindelijk gearriveerd. De volgende aanwinst waar hij op hoopt zijn een zestal politiemotoren die bij recente gevechten in Loikaw werden buitgemaakt.
Het budget is heel beperkt. Brandstof is er nauwelijks. ‘Geld gaat vooral naar de frontlinies.’ Alles is een uitdaging en de politiemacht kan nog maar weinig doen, geeft hij toe. Maar, verklaart hij ook met trots, ‘de bevolking is onze nieuwe baas’.
Een soldaat van de KNDF inspecteert een sportzaal in Loikaw.
© Ta Mwe / Sacca
Regering van (on)eenheid
Doorheen het hele land trachten verzetsgroepen een nieuwe staat op te richten. De nieuw gevormde verzetgroepen na de coup staan onder het bevel van de regering van nationale eenheid (NUG), al opereren veel strijders op eigen houtje. De NUG werd opgericht door een groep afgezette volksvertegenwoordigers en hun medestanders nadat Aung San Suu Kyi en haar collega’s werden opgesloten door de militaire junta. De oudere verzetsgroepen die eerder al bestonden voeren hun eigen bevel, maar steunen de opstand en werken wel veel samen met de nieuwe groepen.
De NUG bestaat uit 17 ministeries die verspreid zijn over het land. Sommigen opereren vanuit Myanmar vanuit gebieden die onder controle van de verzetsgroepen staan. Anderen werken vanuit de bredere regio rond Myanmar of vanuit het Westen. President van de NUG is Duwa Lashi La. Hij verblijft in een bevrijd gebied in het noorden van Myanmar.
Internationaal is de NUG nauwelijks bekend. Er zijn vertegenwoordigers in de VS, Australië, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, maar zonder officiële diplomatieke status. De NUG krijgt bescheiden advies en training van westerse organisaties en experts.
Financieel staat de NUG op eigen benen. Fondsen werft het op onorthodoxe manier. De belangrijkste bron van inkomsten is de verkoop van onroerend goed dat militairen zich toe-eigenden. In de vorm van obligaties krijgen kopers het eigendomsrecht zodra de NUG ooit echt het roer overneemt in Myanmar.
De eerste veiling was een villa met landgoed van juntaleider en couppleger Min Aung Hlaing op een toplocatie in Yangon. Honderden gelijkaardige veilingen volgden. Andere inkomsten komen van belastingen en donaties. En uit de omvangrijke diaspora. Maar het grootste deel van die inkomsten gaat naar de militaire strijd. Daardoor is de bodem van de kas voortdurend in zicht.
De NUG zet zich in voor de principes van een federale staat, maar in de praktijk is dat moeilijk om te zetten. Enkele oudere politici uit de partij van Suu Kyi beschouwen zichzelf als de belangrijkste leiders. Ze tonen weinig bereidheid tot samenwerking en democratisch overleg. In het verleden verloren veel jongeren en etnische minderheden om diezelfde oude kwaal al het vertrouwen in de partij van Suu Kyi.
Hoewel er bij sommige verzetscoalities nog vertrouwen heerst in de NUG en de vooruitgang die het boekt, concludeerden andere coalities dat de NUG zijn krediet intussen heeft verspeeld. Voor de NUG werd ook een adviesraad opgericht, bedoeld om de regering te adviseren over de vorming van een federale staat. De raad heeft een brede vertegenwoordiging en bestaat uit politici, activisten, jongeren, vrouwen en minderen.
Maar hij raakt te vaak verstrikt in uitputtende discussies zonder resultaat, vinden de critici. ‘Winnen is het makkelijkste deel van de strijd. De moeilijkste tijd komt daarna’, vertelt een doorgewinterde activist die zijn goede baan in Yangon opgaf voor de gewapende strijd. Hij vreest voor verdeeldheid, een gebrek aan democratische instituties en een gebrek aan geloofwaardig leiderschap. ‘We moeten ons hier nu al op voorbereiden. We zijn al laat.’