Financiert België duurzame Congolese palmolie of grootschalige landroof?

Reportage

Belgische ontwikkelingsinvestering in omstreden palmolieplantage

Financiert België duurzame Congolese palmolie of grootschalige landroof?

Financiert België duurzame Congolese palmolie of grootschalige landroof?
Financiert België duurzame Congolese palmolie of grootschalige landroof?

Quentin Noirfalisse

12 februari 2019

In 2009 nam het Canadese bedrijf Feronia de legendarische Unilever-plantages over die een eeuw eerder door de Belgen waren verkocht. Na financiële moeilijkheden werd het gered door de cash van investeringsmaatschappijen voor ontwikkeling, maar ngo’s en lokale gemeenschappen staan kritisch tegenover Feronia en zijn reële bijdrage aan ontwikkeling.

Axel Fassio/CIFOR (CC BY-NC-ND 2.0)

Een palmplantage nabij Yangambi in Congo

Axel Fassio/CIFOR (CC BY-NC-ND 2.0)

In 1910 groeide de onrust in de Congolese kolonie. De prijs van rubber, geoogst onder bedreiging met chicotte (of sjambok, een typisch Afrikaanse zweep) en geweer, stortte in door het groeiende aanbod uit Nederlands-Indië. Aangemoedigd door de waarnemingen van een agronoom, Graaf De Briey, besloten de bazen van de kolonie over te gaan tot diversificatie door te kiezen voor de productie van palmolie voor industriële export.

Reactie BIO op het artikel van Quentin Noirfalisse (pdf)

De Belgische minister van Koloniën, Jules Renkin, vindt aan de andere kant van het Kanaal een industrieel met een stevige ruggengraat om zijn kapitaal in het Congolese woud te investeren. Zijn naam is William Lever en hij maakt Sunlight zeep. Het heeft palmolie nodig, in grote hoeveelheden, maar tegen gunstiger voorwaarden dan die van de Britse koloniën.

Lever en zijn onderzoekers verwerven het recht om 75.000 hectare uit te kiezen. In 1911 werd de Huileries du Congo belge (HCB) gelanceerd, met natuurlijke palmbomen in de buurt van Kikwit en te beplanten grond, stroomopwaarts van de Congostroom, in de voormalige Oostelijke en Evenaarsprovincies.

Een vrucht die gaat rotten

Palmolie werd al snel een topproduct van de kolonie en droeg bij aan de oorlogsinspanningen in 1940-1945. In de loop der tijd bereidde HCB — intussen eigendom geworden van de Unilever-groep (ontstaan uit de fusie van Lever en een Nederlands margarinebedrijf) -, haar plantages uit, flink geholpen door wettelijke constructies waarmee lokale chefs om de tuin konden worden geleid. Sommigen erkenden in de bevolkingsgroei, die leidde tot een toegenomen behoefte aan bebouwbare grond voor de lokale bevolking, de zaden van toekomstige landconflicten.

Aan de vooravond van de onafhankelijkheid is Belgisch-Congo de tweede grootste exporteur van palmolie ter wereld. Bij HCB werken dan 33.000 vaste medewerkers en 24.000 palmnoottrossensnijders op contractbasis. Geleidelijk aan, in een context van dictatuur en ‘zaïrisering’ van de economie (Mobutu zal buitenlandse bedrijven nationaliseren en verkopen aan zijn familie, alvorens stoom terug te nemen wanneer de ramp die dit veroorzaakte duidelijk wordt), desinvesteert Unilever in wat de Plantations Lever in Zaïre is geworden en verkoopt al snel alleen nog olie op de Zaïrese markt.

De val van Mobutu in 1997 en de daaropvolgende jaren van conflict zullen het ondermijnende werk afmaken. Unilever zal een deel van haar activa verkopen aan de Socfin-groep, van de Belg Hubert Fabri (afgelopen juni werd hij nog door een Belgische rechtbank veroordeeld wegens actieve corruptie omdat hij steekpenningen had betaald aan een voormalige hoge Guinese ambtenaar, nu minister van Landbouw), en de Franse industrieel Vincent Bolloré, evenals aan de Congolese zakenman van Belgische afkomst Jean-Claude Hoolans.

Tussen 2009 en 2011 zal bijna 4,5 miljard dollar worden geïnvesteerd in Afrikaanse palmolie door investeerders die op zoek zijn naar maximale opbrengsten

Van wat daarna nog rest, bevinden zich meer dan 100.000 hectare verspreid over drie plantages in de Evenaars- en de Oostprovincie: Boteka, Yaligimba en Lokutu. Het bedrijf, omgedoopt tot Plantations et Huileries du Congo (PHC), stelt nog slechts enkele duizenden werknemers tewerk die amper nog betaald worden. Een Canadese financier van Indische afkomst, Ravi Sood, ruikt zijn kans.

Axel Fassio/CIFOR (CC BY-NC-ND 2.0)

Een palmplantage nabij Yangambi in Congo

Axel Fassio/CIFOR (CC BY-NC-ND 2.0)

Het volgende Brazilië

We zijn in 2008, aan het einde van een wereldwijde voedselcrisis. Er ontstaat een stormloop naar Afrikaanse gronden. Tussen 2009 en 2011 zal bijna 4,5 miljard dollar worden geïnvesteerd in Afrikaanse palmolie door investeerders die op zoek zijn naar maximale opbrengsten. Sood trok zich toen net terug uit een investering in de exploitatie van voormalige rubberplantages in Liberia voor de productie van biomassa.

Getroffen door de financiële crisis richtte Sood in 2008 Feronia op in Canada en kocht 76 procent van de aandelen van PHC voor een prikje: 2,6 miljoen euro. De rest van PHC blijft in handen van de Congolese staat.

In een boek uit 2012, The Land Grabbers: The New Fight over Who Owns the Earth, beschrijft de Engelse journalist Fred Pearce de ambities van het bedrijf om het continent te redden van ‘zelfvoorzienende landbouw door gezinnen op basis van traditionele methoden die hebben geleid tot chronische voedseltekorten…. Wij selecteren de beste gronden […..] om zeer efficiënte landbouwactiviteiten uit te voeren, waarbij we de marges maximaliseren en winst genereren.’

Een benadering van de landbouw die, schrijft Pearce, ‘grotendeels voorbijgaat aan de zestig miljoen kleine boerderijen die 80 procent van het voedsel in Afrika ten zuiden van de Sahara verbouwen’.

‘Ravi dacht dat Congo het volgende Brazilië was’, legt Xavier de Carnière, de huidige CEO van Feronia, uit. Hij werkte zijn businessplan uit in Excel en mobiliseerde fondsen op de beurs. In een jaar tijd besteedde hij 25 miljoen dollar aan de plantages. ‘Tussen de beurskoersen van Toronto en de bocht in de Congostroom verdwijnt de hoop op snelle winsten evenwel al snel. De palmbomen zijn oud, de fabrieken naast de plantages liggen stil en het bedrijf heeft een sociaal passief van tien miljoen dollar, uit te betalen aan werknemers die eerlang met pensioen gaan.’

De redding komt van enkele staten

‘Het bedrijf lag op apegapen’, herinnert Paul Dulieu zich, communicatiemanager bij Feronia, in het kantoor in Londen. ‘Zware investeringen en het verjongen van de palmbomen drongen zich op. Maar we wilden dat niet ten koste doen van het personeel. Het risico lijkt redelijk: ironisch genoeg importeert de Democratische Republiek Congo het grootste deel van haar palmolie, met name uit Zuidoost-Azië. Maar de wet van de markt haalt Feronia in: tussen 2009 en 2015 dalen de olieprijzen van 1.000 — 1.200 dollar per ton naar 400 dollar.

150.000 mensen wonen rond de plantages in precaire omstandigheden en zonder uitzicht op werk. Feronia wekt enorme verwachtingen en geeft zichzelf uit als lokale redder

Feronia had gewed op snelle winsten, maar het was zelfs niet zeker dat eind 2018 het bedrijf in evenwicht zou zijn, geeft Paul Dulieu toe. ‘De boeken dichtdoen zodra de cijfers slecht bleken, zou een ramp zijn geweest voor de lokale bevolking’, legt Xavier de Carnière uit: 150.000 mensen wonen rond de plantages in precaire omstandigheden en zonder uitzicht op werk. Feronia wekt enorme verwachtingen en geeft zichzelf uit als lokale redder.

Om te overleven deed Feronia een beroep op Westerse instellingen voor ontwikkelingsfinanciering die meer dan 100 miljoen dollar ter beschikking stelden. De Britse CDC investeerde 25 miljoen dollar. Golden Oil Limited, een dochteronderneming van het investeringsfonds African Agriculture Fund (gefinancierd door Frankrijk, Spanje en de Verenigde Staten), gevestigd in Mauritius, een belastingparadijs, nam ook aandelen. In 2015 leende een consortium van ontwikkelingsbanken ongeveer vijftig miljoen dollar uit aan het bedrijf. Onder hen de discrete Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden, alias BIO, die voor 100 procent gecontroleerd wordt door de Belgische staat.

BIO brengt elf miljoen dollar in. Doelstelling: ondersteuning van de werkgelegenheid op het platteland. Samen met de lening wordt een sociaal en milieu-actieplan ondertekend. BIO weigerde ons dit plan voor te leggen, maar vernoemde bepaalde maatregelen, waaronder de invoering van eerlijke lonen en arbeidsomstandigheden en verplichtingen op het vlak van huisvesting van het personeel, gezondheidscentra en scholen.

BIO en andere ontwikkelingsinstellingen werden vóór de ondertekening van de lening verwittigd door Congolese, Belgische en internationale ngo’s: ter plaatse escaleert een landconflict tussen lokale gemeenschappen en PHC.

De gemeenschappen zijn woest

In 2015, in een eerste rapport, mede opgesteld door RIAO-DRC, een lokale organisatie, en de Canadese ngo Grain, werd Feronia aan de kaak gesteld. Hun grieven: de lokale gemeenschappen werden niet geraadpleegd bij de oprichting van het bedrijf, er bestaan twijfels over de echtheid van de grondeigendomsaktes van het bedrijf, de lonen liggen onder het wettelijke minimum (1.680 Congolese frank of 0,90 euro per dag op dat moment), en de opzichters van Feronia maken zich schuldig aan brutaliteiten. Een juridische analyse in opdracht van de ngo’s in 2017 ondersteunt deze twijfels, maar Feronia en BIO bevestigen de geldigheid van de eigendomsaktes.

Axel Fassio/CIFOR (CC BY-NC-ND 2.0)

Een palmplantage nabij Yangambi in Congo

Axel Fassio/CIFOR (CC BY-NC-ND 2.0)

Feronia maakt voor haar activiteiten gebruik van twee dochterondernemingen op de Caymaneilanden, een belastingparadijs, om dubbele belastingheffing in Canada en de DRC te voorkomen. Onmogelijk, voor BIO, die reeds bekritiseerd werd voor het plaatsen van tientallen miljoenen in belastingparadijzen. Om de lening te verkrijgen werd een Belgische onderneming, Feronia Maia, opgericht ter vervanging van de offshores.

BIO en andere ontwikkelingsinstellingen werden vóór de ondertekening van de lening verwittigd door Congolese, Belgische en internationale ngo’s

Recentere rapporten, waaronder die van Belgische ngo’s onder leiding van de koepel CNCD-11.11.11, wijzen op het gebrek aan investeringen in infrastructuur voor werknemers (met name voor huisvesting), maar ook voor gemeenschappen (scholen, ziekenhuizen), ontoereikende lonen om de kosten van levensonderhoud te dekken en de alomtegenwoordigheid van plantages in de onmiddellijke buurt van dorpen, wat de bewoners verhindert hun land te bewerken.

De koepel vroeg BIO om een officieel onafhankelijk onderzoek van de plantages te laten uitvoeren. BIO weigerde, maar bestelde een rapport bij Intersocial Consulting, een adviesbureau. Dat benadrukt de bereidheid van Feronia om de dialoog aan te gaan, maar wijst erop dat het bedrijf niet altijd duidelijk heeft gecommuniceerd over de projecten die het ten behoeve van de gemeenschappen zou ontwikkelen. Het stelt vast dat scholen in slechte staat verkeren, dat de veiligheidsagenten slecht zijn opgeleid en dat de economische situatie van de werknemers, vooral de dagloners, erg precair is.

BIO-directeur Luuk Zonneveld reageert

Op 3 januari was BIO-directeur Luuk Zonneveld te gast in de Commissie Buitenlandse Betrekkingen. PS-Kamerlid Gwenaëlle Grovonius bracht het Feronia-dossier ter sprake.

Uit het verslag van de antwoorden van Zonneveld:

‘BIO is in 2015 in het project gestapt samen met haar Duitse en Nederlandse zusterorganisaties voor een totaalbedrag van 40 miljoen euro. De ngo’s die dit project bekritiseren, zijn volgens de spreker nooit ter plaatse geweest en gingen ook niet op uitnodigingen daartoe vanwege BIO. Feronia vervangt de oude bomen door nieuwe en investeert in infrastructuur, gezondheids- en onderwijsvoorzieningen evenals in drie nieuwe verwerkingsinstallaties voor palmolie. Tot nog toe is Feronia deficitair en het businessplan voorziet pas een positieve kasstroom vanaf 2018 en terugbetalingen vanaf 2020. Het gaat om een project van lange adem, waarvoor geen andere kandidaten waren. Om het faillissement te vermijden zoeken de aandeelhouders momenteel nog extra investeerders voor een bedrag van 17 miljoen euro. BIO en haar mede-investeerders hadden alvorens in te stappen een aantal eisen gesteld waaronder uitbetaling van het minimumloon en verbod op betaling in natura (tenzij gedeeltelijk, op eigen schriftelijk verzoek). Er is ook een afspraak gemaakt dat de lonen geïndexeerd zijn zolang de financiële situatie van het bedrijf dit toelaat. BIO komt verder niet tussenbeide in de sociale dialoog tussen het bedrijf en de werknemers.’

In november 2017 werd een overeenkomst ondertekend tussen Feronia en de lokale gemeenschappen. Zij omvat de rehabilitatie van scholen, gezondheidscentra en wegen, maar de gemeenschappen moeten wel arbeid leveren. Dat werd onthaald op kritiek door CNCD, die van mening is dat die documenten voor de plantage van Lokutu onder dwang werden ondertekend, in Kisangani, in aanwezigheid van de gouverneur van de provincie Tshopo, dus onder een politieke druk waar de gemeenschapsleiders geen vat op hebben.

27 euro per maand

Feronia erkent dat ‘nog niet alles perfect is’, maar blijft tegenover de ngo’s haar resultaten verdedigen: 4.000 vaste banen, meer dan 4.300 dagloners of seizoenarbeiders, die echter in meer precaire omstandigheden werken. Paul Dulieu wijst op de 2.200 geboorten in gezondheidscentra die in 2017 door Feronia zijn gerehabiliteerd en de weigering van het bedrijf om toevlucht te nemen tot corruptie.

‘We willen een personeelsbestand dat volledig onder een vast contract staat tegen 2022’, voegt Xavier de Carnière eraan toe. Hij erkent dat de huisvesting van de werknemers niet van eerste kwaliteit is, ook al zijn 850 arbeiderswoningen gerepareerd of gerehabiliteerd, met een aangekondigde — en zeer ambitieuze — doelstelling van bijna 6.000 woningen tegen 2020. ‘We mogen niet vergeten dat zelfs als we geen winst maken, we 3,7 miljoen dollar aan de staat betalen via 240 verschillende belastingen’, legt de Carnière uit. ‘Wat die overeenkomst met de bevolking betreft, daar zijn wij wettelijk niet toe verplicht. Gemeenschappen vragen ons alles te doen wat de staat niet doet.’

‘Lokutu is een van de meest vruchtbare gebieden op de planeet en toch heb ik kinderen gezien met buiken gezwollen door ondervoeding’

Eind augustus 2018 bezocht een Duitse parlementaire delegatie (Die Linke en Bündnis 90/Die Grünen) de plantage in Lokutu. Uwe Kekeritz, van de Groene Partij, werd ‘getroffen door al deze dorpen, volledig omsingeld door de plantage. Veel mensen klaagden aan dat ze geen toegang kregen tot land voor landbouwactiviteiten. Lokutu is een van de meest vruchtbare gebieden op de planeet en toch heb ik kinderen gezien met buiken gezwollen door ondervoeding.’

De vraag of Feronia in staat is haar werknemers correct te betalen en zo een hefboom voor ontwikkeling in de regio te creëren, staat centraal. Uwe Kekeritz herinnert zich getuigenissen van werknemers die ‘ongeveer 27 euro per maand ontvingen. De dagloners, die met meer dan 2.533 waren tegenover 1.675 vaste werknemers, hadden geen recht op huisvesting, werkkleding of gezondheidszorg.’

Paul Dulieu van Feronia maakt gewag van een gemiddeld salaris van drie dollar per dag. BIO verzekert ons dat Feronia aan de wettelijke minimumlonen voldoet, sinds maart 2017 tijdig de lonen uitbetaalt en haar barema’s aanpast aan een consumentenprijsindex.

Probleem: een wet die nog niet is gepubliceerd in het Staatsblad en dus niet van toepassing is, voorziet in een toename van het minimuminkomen per dag voor een gewone arbeider van 1.680 Congolese frank (0,9 euro) naar 7.075 (4 euro). De Carnière waarschuwt: ‘met dergelijke salarisverhoging lopen we in onze huidige situatie het risico het bedrijf onmiddellijk te moeten sluiten. Voor onze werknemers en hun gemeenschappen zou dit rampzalig zijn in termen van inkomen.’

Een aanklacht in Duitsland

Ngo’s en lokale gemeenschappen willen dit vertrek niet. Vertegenwoordigers van gemeenschappen, geciteerd door de Congolese ngo Réseau Ressources Naturelles (RRN), melden ‘vrij goede betrekkingen met PHC’, maar wachten nog op concrete resultaten. En binnen de afgesproken tijd. Zij zijn van mening dat ‘het positieve effect van meer dan een eeuw bezetting door PHC tot op de dag van vandaag nihil is’.

De kwestie van de toegang tot land staat centraal bij het begrijpen van de spanningen rond plantages, in Afrika of elders. De zaak Feronia heeft een uitgesproken symboolwaarde. Volgens het CNCD ‘controleert het bedrijf het land zeer dicht bij dorpen, waardoor de druk op voedselgewassen toeneemt. Deze druk wordt nog verergerd door de zeer lage lonen, wat ertoe bijdraagt dat werknemers die niet uit de gemeenschappen komen, ook proberen om percelen grond te verwerven om hun inkomen aan te vullen.’

‘BIO zou steun voor projecten die leiden tot grootschalige landbezetting moeten uitsluiten’

Op 5 november 2018 hebben negen Congolese gemeenschappen, vertegenwoordigd door RIAO-RDC, zich tot het klachtenmechanisme van de Duitse en Nederlandse ontwikkelingsbanken gewend om bemiddeling met Feronia te vragen.

Aan Belgische zijde stelt het CNCD het ontwikkelingsperspectief dat BIO in 2015 heeft gevalideerd in vraag. ‘Een verwerkingsfabriek die de productie van lokale boeren zou opkopen, zou een duurzamere bron van ontwikkeling zijn. BIO zou steun voor projecten die leiden tot grootschalige landbezetting moeten uitsluiten.’ De Belgische ngo’s vragen BIO om de vrijgave te eisen van het land dat het dichtst bij de dorpen ligt en om een echt overlegproces hierover op gang te brengen.

Agrobusiness vs. gezinslandbouw

Het ‘dossier’ Feronia vindt weerklank buiten de DRC. Voor Gwenaelle Grovonius, parlementslid van de PS, symboliseert het de huidige filosofie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, geleid door minister Alexander De Croo, die in een recent parlementair antwoord zijn steun bevestigt voor Feronia en de acties die het onderneemt.

‘De heer De Croo heeft er geen belang bij dat dit project ter discussie wordt gesteld omdat het zijn hele politieke strategie zou kunnen aantasten. Hij heeft van de privésector zijn speerpunt gemaakt en staat gunstiger tegenover de agrobusiness dan voorheen. Zijn strategienota over de landbouw verbant de familiale landbouw duidelijk naar de achtergrond’, zegt Grovonius.

In een parlementair document uit 2017 stelt De Croo daadwerkelijk dat het ontwikkelingsbeleid zich voortaan meer richt op ‘landbouwproductiviteit’ dan op gezinslandbouw en dat de overheid zich niet langer zal inzetten voor zelfvoorzienende landbouw.

De oprichter van Feronia, Ravi Sood, heeft bijna geen aandelen meer in het bedrijf. Maar elk jaar verhoogt het bedrijf zijn productie, die nu meer dan 27.000 ton bedraagt. Feronia is voor zijn voortbestaan nog steeds afhankelijk van leningen van de investeringsmaatschappijen voor ontwikkeling. In Afrika en over de hele wereld ondersteunen zij de agro-industrie om de voedselzekerheid te waarborgen.

In zijn boek over land grabbing herinnert journalist Fred Pearce zich een lezing die in juni 2011 werd gegeven door een zekere James Siggs, waarin hij reflecteerde over de gevaren van “alles voor de agribusiness”: ‘Alleen inzetten op industriële landbouw verdringt en vervreemdt mensen, schept weinig banen en veroorzaakt sociale ontwrichting’. James Siggs was toen nog CEO van… Feronia.

Dit artikel verscheen eerder in het weekblad Le Vif en werd uit het Frans vertaald door Ivan Godfroid.