Het onnavolgbare Noorse terugkeermodel

Reportage

Het onnavolgbare Noorse terugkeermodel

Het onnavolgbare Noorse terugkeermodel
Het onnavolgbare Noorse terugkeermodel

Noorwegen zet sterk in op zijn terugkeerbeleid, met Afghanistan als topbestemming. Voor de Noren zelf is het een politiek signaal van ‘krachtdadig migratiebeheer’, voor de Afghanen is het een luide waarschuwing dat een Noors emigratieverhaal een bij voorbaat mislukt project is. Tine Danckaers sprak met Afghaanse families die door de Noorse politie uit hun bed gelicht werden om de volgende dag al in Kaboel te landen.

Bijna alle passagiers van de vlucht uit Oslo hebben de luchthaven van Kaboel verlaten. Bijna, want dertien van hen zijn de douane en de grens nog niet voorbij. Ze staan in de wachtrij voor een stempeltje van het ministerie van Vluchtelingen en Terugkeer. We zijn door het achterpoortje voorbij de douane geraakt ­­– connecties openen zelfs gesloten deuren in Kaboel en mijn Afghaanse metgezel heeft die – om getuige te zijn van de aankomst van de gedeporteerde Afghanen.

Wat zich afspeelt roept minstens gemengde gevoelens op. Want voor deze mensen is dit een drama.

Noorse einddoelen

‘De voorbije oktobermaand noemde Noorwegen een ‘topmaand’, met 824 gedeporteerde uitgeprocedeerde asielzoekers of mensen zonder wettig verblijf’

Noorwegen heeft zich als doel gesteld om 7100 mensen te deporteren tegen het einde van dit jaar. Dat betekent een repatriëring van gemiddeld 18 personen per dag. Afghanen voeren de deportatielijst aan, samen met Nigerianen. De voorbije oktobermaand noemde Noorwegen een ‘topmaand’, met 824 gedeporteerde uitgeprocedeerde asielzoekers of buitenlanders zonder wettig verblijf.

‘Ze repatriëren onder het mom van criminalisering’, zegt Abdul Ghafoor, blogger, activist tegen gedwongen terugkeer uit Europa, en zelf migrant-af na een gedwongen retour uit Noorwegen. ‘Ze deporteren echter massaal families met kinderen die er soms al drie, vier jaar school lopen en geen band meer hebben met Afghanistan.’

Ghafoors werk voor gedeporteerde Afghanen is een druppel op een hete plaat, want een opvangkader of hulp voor teruggekeerde Afghanen ontbreekt. Wie teruggestuurd wordt, heeft, afhankelijk van het uitwijzend land, recht op een terugkeerpremie en, indien geen opvangalternatief bij familie of kennissen, ook recht op 48 uur tot twee weken noodopvang in Jangalak, het Afghaanse opvangcentrum in Kaboel.

Dankzij zijn activisme heeft Ghafoor een zeer goede kijk op hoeveel Afghanen dagelijks naar Kaboel gedeporteerd worden vanuit Europa. Noorwegen spant de kroon als uitwijzend land, zegt hij. ‘Noorwegen stuurt terug, betaalt de gedeporteerden een startbedrag en kan het dossier in de papierversnipperaar gooien. De gedeporteerden zelf slagen er niet in om hier een aanknopingspunt te vinden, om de draad opnieuw op te  pikken en te re-integreren. Of ze hier een dag of zeven maanden zijn maakt geen verschil, ze bevinden zich allemaal in een vegetatieve toestand.’

Hoe gedwongen terugkeer misschien wel het grootste drama van migratie is, getuigen de vele verhalen van Afghanen die onder dwang terugkeerden uit Noorwegen.

Vluchtverhaal

Het opvangcentrum Jangalak is voor de familie van Hassan en Arzoo al anderhalve maand hun “thuis”. Op 30 september kwamen ze hier aan met hun kinderen Sheila (13), Payman (11) en Rahman (8). Bij gebrek aan opvangalternatief en omwille van hun kwetsbare situatie ­– Arzoo kampt sinds hun vluchtervaring met psychologische problemen – kregen ze herhaaldelijk verblijfsverlenging.

Hassan en Arzoo vertrokken uit de provincie Wardak, niet ver van Kaboel, omdat ze ‘moeilijkheden hadden om te leven’. Zo eenvoudig klinkt het, maar het zegt wel alles, zegt Hassan nuchter. Hij bewerkte het land van anderen, maar zag de landbouw instorten. Tegelijk zag hij de sociale grip van de Taliban op de jeugd toenemen.

Land van zijn vader werd verkocht, een emigratielening werd voltrokken en Hassan en Arzoo betaalden hun smokkelaar de dure trektocht naar Griekenland die ze nooit zouden gekozen hebben, moesten ze de verschrikkingen ervan vooraf gekend hebben. Ze trokken door het Iraans-Turkse grensgebergte waar Sheila, toen nog negen, van een rots viel en tanden en neus brak.

Wanneer ze Griekenland bereikten per boot, ging Hassan weg om een nieuw bedrag bijeen te werken voor de doortocht naar Noorwegen. Arzoo bleef alleen achter in Athene met de kinderen. Haar ogen vullen zich met tranen als ze vertelt over ‘het slecht gedrag van anderen’. Ze vertelt dat ze aangerand werd, dat ook haar kinderen werden lastiggevallen. Overleven deed ze met gekregen goederen van een lokale kerk die ze kon verkopen. Opvang was er niet, Arzoo en de kinderen sliepen op straat.

Mentale wonden wegen niet

Arzoo geraakte in 2011 toch in Noorwegen en vroeg, zonder Hassan, asiel aan. Toen Hassan een jaar later aankwam, trok hun hereniging een streep door hun asielmogelijkheden, want Arzoo behoorde niet langer tot een kwetsbare groep. Twee jaar leefde de familie in onzekerheid, met drie bevelen om het Noors grondgebied te verlaten.

En dan kwam de repatriëring. Gehandboeid en in pyama werden ze meegenomen door de politie.

Huilend vertelt Arzoo hoe haar man zich ging aangeven. ‘Hij zou vertrekken zonder ons. Ik had psychologische problemen, hij offerde zich op, wou ons beschermen.’ Hun poging tot medische regularisatie op basis van Arzoo’s psychologische conditie bleef echter onbeantwoord.

En dan kwam de repatriëring. Gehandboeid en in pyama werden ze meegenomen door de politie. ‘Arzoo ging door het lint’, vertelt Hassan. Het was een zoveelste aanslag op hun waardigheid en hun geloof in humane oplossingen en mensenrechten in Europa. Als soelaas kregen ze voor elk familielid 500 dollar terugkeerpremie.

© Tine Danckaers

Opvangcentrum Jangalak

© Tine Danckaers

Hier, in Kaboel, voelt Jangalak voorlopig als de enige veilige plek voor Arzoo en de kinderen. Hassans vader zit in Iran, met de overgebleven familieleden in hun dorp heerst een dispuut over de verkochte grond. Hun enige hoop is dat mensen die hen steunen in Noorwegen werk kunnen maken van een terugnamedossier, omdat er procedurefouten werden gemaakt. Maar dat is in het beste geval bijna zeker een proces van lange duur.

‘Ja, ik chat dagelijks met mijn Noorse vriendinnen maar ik haat het hier’, zegt de dertienjarige Sheila, licht geërgerd dat ze haar evidente weerzin moet uitleggen. Sheila en Payman – die vier jaar Noors onderwijs achter de rug hebben – weigeren om op de foto te staan. Hun blikken zeggen genoeg, ze willen hun trots niet aan een journalist verkopen, ze weigeren in een krant te komen waar anderen hen misschien herkennen als slachtoffers.

48 uur Jangalak

Hoeveel pech kan je hebben? Abdulatif Ahmadi, veertien dagen geleden gerepatrieerd naar Kaboel, was in een Noorse stad op bezoek bij vrienden toen de politie hen kwam halen voor repatriëring. ‘In één moeite door’ moet de politie gedacht hebben en nam ook Abdulatif mee. Twee dagen later landde hij in Kaboel met 500 Amerikaanse dollar als (Noors) zakgeld.

© Tine Danckaers

Abdulatif Ahmadi werd uit Jangalak gezet

© Tine Danckaers

Hij heeft al aan zelfmoord gedacht, vertelt hij, maar zijn vaderschap houdt hem tegen.

Abdulatif laat een foto zien van zijn zoon, wiens bezoekrecht hij net, via de rechtbank, had geregeld. ‘Hij belde me al vaak, om te vragen waar ik blijf.’ Maar Abdulatif kan niet terug, ‘alsof hij zomaar het geld zou vinden’.

Hij heeft al aan zelfmoord gedacht, vertelt hij, maar zijn vaderschap houdt hem tegen. Noorwegen schopte Abdulatif eruit omdat hij naast de juiste papieren ook een job miste, denkt hij. ‘Eerst kreeg ik steun, dan werd ik uit het opvangcentrum gezet en daarna was het gedaan.’

De geschiedenis herhaalt zich snel. Ook in Jangalak, het opvangcentrum voor nieuwe Afghanen die werden gedeporteerd, werd hij eruit gezet. 48 uur was het maximumverblijf waar hij, als alleenstaande man, op kon rekenen.  Ahmadi, oorspronkelijk uit Helmund, wil niet terugkeren naar zijn dorp. Over hoe hij nu zal overleven, heeft hij geen idee. ‘Ik krijg nog 1800 Amerikaanse dollar van de IOM maar verder heb ik geen idee, ik ken niemand.’

Maar vast staat dat hij op een dag zijn zoon terug wil zien, inreisverbod voor Noorwegen of niet.

Gezinsverdeling

Noorwegen gaat steeds driester te werk om zijn repatriëringsdoelstelling te halen, merkt Abdul Ghafoor. ‘Ik zag al meermaals gezinnen die uit elkaar worden gehaald, sommigen blijven achter terwijl de andere gezinsleden worden teruggestuurd. Dat dit een enorme impact heeft op de gemoedstoestand van mensen hoeft geen betoog.’

We ontmoeten de familie Husseini wiens vijfde kind, hun oudste zoon van achttien, nog in Noorwegen is. ‘Hij was er niet die zondag in augustus, toen we ’s morgens door de politie werden meegenomen voor deportatie. We werden twintig dagen vastgezet in de verwachting dat hij zou gevonden worden. Wat niet gebeurde.’

En dus werden de Husseini’s op een vlucht gezet zonder hun zoon. Ze weten echt niet waar hij is, beweren ze. En ze willen dat ook niet weten: ‘Dat is het moeilijkste maar het is veiliger voor hem. Hij is beter af ginder, zonder ons, ook al missen we hem ongelofelijk.’

(c) Tine Danckaers

De Husseini’s

© Tine Danckaers

‘We verstaan de taal niet en de leraar slaat de leerlingen.’

Zoals voor vele terugkeerders is ook voor de Husseini’s teruggaan naar hun oorspronkelijk woonplaats geen optie, wegens ‘persoonlijke redenen’. Het geld dat ze kregen ­— 500 dollar per gezinslid — en de re-integratiesteun voor het openen van een winkel gaat op aan dagelijks leven: eten, huisvesting en medische verzorging.

De familie woont met zes in een kleine veel te dure kamer zonder verwarming, de derde woonplaats al die ze sinds hun terugkeer betrokken. De Afghaanse winter zien ze met lede ogen tegemoet.

Werk is er niet, Kaboel is niet hun stad en zonder netwerk blijven de deuren gesloten. De kinderen zijn vaak ziek, en weigeren naar school te gaan. ‘De klassen zijn waanzinnig groot en chaotisch, we verstaan de taal niet en de leraar slaat de leerlingen’, vertelt de vijftienjarige Zeba stil.

‘Een hoer’

‘Toen ik gedeporteerd werd, zei de Noorse politie dat mijn vader en nonkel, beide in 2010 gedeporteerd uit Finland, in Kaboel waren en voor me konden zorgen’, vertelt Hasina Tawfizi (32). ‘Maar mijn nonkel is terug naar Finland en van mijn vader, die een drugsverslaving heeft en vermoedelijk in Pakistan of Iran zit, weet ik niets en wil ik niets weten. De rest van de familie zit in Iran, waar ik ook woonde.

© Tine Danckaers

Hasina Tawfizi

© Tine Danckaers

Toen de politie aan haar deur stond, was haar man niet thuis. De volgende dag al zat Hasina op een vlucht richting Kaboel.

‘Ik heb het gevoel dat ik elke dag opnieuw sterf. Het is beter om in één keer te sterven.’

En dus moeten Hasina en haar twee zoontjes van 2 en 4 jaar het alleen zien te redden. Alweer een verhaal van iemand die worstelt om de teruggekeerde dagen in Kaboel door te komen. Ze vertelt hoe zij en haar man zes maanden voor haar repatriëring een afwijzing kregen van hun asielaanvraag, na zeven jaar Noorwegen. Daarna besliste Hasina nieuwe stappen te zetten. ‘Ik wilde opnieuw asiel aanvragen, op basis van een nieuw element, een heel persoonlijk probleem waar zelfs mijn man of mijn eigen familie niets van weten. En ze mogen dat ook niet weten.’

Ze nam contact op met vluchtelingenorganisatie SEIF die haar zou helpen. Maar voor de procedure werd gestart, werd Hasina gerepatrieerd.

‘Ik vertelde de politie dat ik een nieuwe zaak had. ‘Te laat, je tijd is om’, was hun antwoord. Ik kreeg niet eens de kans om met mijn psycholoog te praten die mijn dossier kent. Het had echt geholpen.’

‘Het grootste probleem is om hier als alleenstaande moeder te zijn’, zegt ze zacht. ‘Daardoor kreeg ik het etiket “beschikbare vrouw” opgeplakt.’ Hasina, een mooie vrouw, huurt een kamer in een huis met gedeeld sanitair en vertelt dat ze uit angst nauwelijks doucht. Ze werd al eerder lastiggevallen. ‘Ook winkelen is vreselijk. Ik woon in een wijk buiten het centrum van Kaboel, waar een heel conservatieve sfeer heerst. Vrouwen komen daar niet buiten, het zijn de mannen die winkelen. En dus noemen me een hoer omdat ik wel buiten kom.’

Met haar man heeft ze geen contact, hij is ergens in Europa, en volgens vrienden gaat hij, sinds haar vertrek, door het lint. Ze moet het doen met het beetje geld dat ze in Noorwegen bijeen spaarde en de terugkeerpremie — 1500 dollar — van de Noorse overheid. ‘Ik weet niet wat te doen, heb mijn kinderen niet in de hand.’

‘Ik heb het gevoel dat ik elke dag opnieuw sterf. Het is beter om in één keer te sterven.’

Dit artikel kwam tot stand dankzij de steun van het Fonds Pascal Decroos