“Het is hier nog niet gedaan, man”.
Reportage vanuit Osj, een stomgeslagen stad in Kirgizië
Ze is er nog, de ganse rist autogarages en herstelplaatsen langs de Kalinin-straat. Er wordt ijverig en gelaten gewerkt. Oezbeekse mecaniciens onderhouden wagens van een grotendeels Kirgizisch cliënteel. Fysiek zijn ze vrij gemakkelijk van elkaar te onderscheiden. Het is een even verrassend als bevreemdend zicht, zo enkele maanden na de onlusten waarbij de twee groepen elkaar naar het leven stonden. Maar het leven gaat door. Of men doet alsof, omdat er weinig andere mogelijkheden zijn. Bruno De Cordier bezoekt zijn oude woonplaats, na de etnische storm.
In juni, in de nasleep van de opstand tegen president Koermanbek Bakijev, was Osj het centrum van zware rellen tussen Kirgiezen en Oezbeken. Ook in Bazar-Kurgan en Dzjalalabad, twee ander steden in het zuiden, werd gevochten. Naargelang de bron kwamen daarbij 300 tot 800 mensen om, vooral Oezbeken. Het was niet de eerste keer. In juni 1990 hadden gelijkaardige onlusten plaats in het stadje Uzgen, op een uur rijden van Osj. Wat en wie de zaak heeft doen kantelen in juni is nog steeds niet opgehelderd en zal het, net als twintig jaar geleden in Uzgen, misschien nooit echt zijn. Beiden kanten hebben hun schrijnende verhalen en hun versies, zowel realistische als stadlegendes, over wie begonnen is en het meest geleden heeft. Veel getuigenissen en opinies komen mij bekend voor, van toen ik net na de burgeroorlog midden jaren negentig in Bosnië zat.
Toen ik met de humanitaire coördinatie van de VN in het zuiden van Kirgizië werkte, woonde ik in dit overwegend Oezbeekse deel van de stad. Het huis dat ik huurde bevindt zich in een lommerrijk steegje dat uitgeeft op de Kalinin-straat, die overigens anders heet maar in de volksmond nog steeds bij haar oude Sovjet-naam wordt genoemd. Het huis, één van de weinige in de straat met twee verdiepingen, staat er nog steeds, onaangeroerd. De omliggende mahalla, zoals de wijken hier noemen, is niet getroffen door de rellen. Fysiek is hier nauwelijks iets veranderd. Maar er heerst een onwezenlijke stilte die er vroeger niet was. Het is zonnig en nog warm voor deze tijd van het jaar. Normaal zouden mensen op de stoep moeten keuvelen, kinderen in de steegjes moeten spelen en zouden er straatventers moeten zijn. Maar nu niet. De angst zit erin.
Criminele hand
Boven de stad troont de Suleiman-tau. Rond de voet van die tweebultige berg liggen de zwaarst getroffen Oezbeekse mahalla’s. Ook in en rond de centrale bazaar en langs de baan naar Uzgen is lelijk huisgehouden. Opvallend is dat nergens aan de moskee is geraakt. Meestal liggen de afgebrande en geplunderde huizen, winkels en eetgelegenheden langs de hoofdstraat. Maar op sommige plaatsen trok de razende meute diep de wijk in en maakte alles met de grond gelijk. Het duurt niet lang voor men ziet dat er een logica in de vernielingen zit. Op sommige plaatsen is geen enkel Oezbeeks bedrijf of huis heel gelaten, honderd meter verder wel maar kwamen er andere eigenaars of uitbaters. “Soms zijn de eigenaars gevlucht”, vertelt een Kirgizische kennis. “Maar in andere gevallen kregen ze de keus: ze werden met hun gezin gespaard als ze hun eigendommen en hun wagen afgaven.” Dat criminele netwerken de hand in de onlusten hadden is duidelijk.
“Dit was een winkel in bouwmaterialen die ik samen met mijn vader en broer uitbaatte”, vertelt een Oezbeekse dertiger met een krop in de keel als hij me rondleidt door de modderige en zwartgeblakerde puinhoop van zijn eigendom in de wijk Sjait Tepe, niet ver van de bazaar. “Bekijk dat verdomme eens. Hadden ze de goederen gewoon meegenomen om er zelf iets mee te doen, tot daar aan toe. Maar ze hebben alles kapotgeslagen. Dierlijke vernielzucht. Ze hebben onze economische ruggengraat gebroken. Onze mensen zijn hun zaak kwijt of durven niet meer naar de bazaar.” De bazaar, het hart van de economie van Osj, was na de rellen tijdelijk gesloten maar is intussen weer gedeeltelijk heropend. Een paar Oezbeken zijn er wel, maar lang niet zoveel als voorheen. Hier en daar staan groepjes jonge, potige Kirgizische mannen, in trainingspak of zwart leer. Ze vormen meer een soort knokploegen dan rondhangende dagloners. “Het zijn ata jurtsi”, fluistert iemand. Voetvolk van de Kirgizische nationalistische partij Ata-Jurt, die wordt geleid door aanhangers en voormalige notabelen van het Bakijev-regime. De partij scoorde bij de voorbije parlementsverkiezingen bijzonder goed op het Kirgizische platteland rond Osj.
Stemmen met de benen
Als de gelovigen na het middaggebed de moskee van Tsjeremusjki, één van de zwaarste getroffen buurten, buitengaan, valt het me op dat er nauwelijks twintigers en dertigers tussen zitten. Er was mij eerder al verteld dat sinds de onlusten duizenden Oezbeken, vooral jongere mannen, Kirgizië verlaten hebben. Ze trokken vooral naar Rusland waar veel mannen uit deze streek al voor de onlusten seizoenarbeid gingen doen. “In mijn straat ben ik veruit nog de enige man van actieve leeftijd”, zegt een taxichauffeur met een wrang lachje. “Er zijn enkel nog bejaarden, vrouwen en kinderen”. “Er is geld nodig voor de heropbouw. Veel bedrijven zijn kapot of afgepakt, dus waar moet je je boterham verdienen?”, valt een omstaander hem bij. “Het is hier nog niet gedaan, man. Niemand heeft ons tijdens de rellen geholpen. Mannen vanaf vijftien, zestien jaar worden nog altijd lastiggevallen door de politie. Van een internationaal onderzoek verwachten we weinig. Ze gaan zich laten inpakken”.
Osj wordt in twee gesneden door de Akbura-rivier, maar de rivier vormt hier geen natuurlijke grens tussen etnische getto’s zoals in het Bosnische Mostar. Langs beide kanten van de rivier vindt men Oezbeekse wijken met hun typische ommuurde woonerven en smalle straatjes. De Kirgiezen, waarvan velen pas gedurende de laatste twintig jaar naar de stad trokken, wonen meestal in de zogenaamde novostroïki, nieuwe wijken aan de rand van de stad, of in een microraïon of Sovjet-woonblok. Sinds de rellen heeft die opdeling zich versterkt. “Ik woonde in één van die blokken tussen Kirgizische families”, zegt een Oezbeekse man in Tsjeremusjki. “Maar nu voel ik er mij echt niet meer veilig en ben ik weer bij mijn ouders in deze wijk ingetrokken.” Een andere Kirgizische bekende, die in dezelfde Oezbeekse buurt woonde, verhuisde naar een dorp vlak bij Osj. “Jammer, ik woonde er graag. Maar voorlopig is het beter zo”.
Osj is nu rustig, maar het is de rust van een reusachtige kater. Zelden hebben de mensen het over ‘Kirgiezen’ of ‘Oezbeken’ als ze hun verhaal doen. In plaats daarvan hebben ze het steeds over oni, wat Russisch is voor ‘hen’, alsof het gaat om onwezens uit een andere dimensie. Wellicht waren ze dat op het moment zelf ook voor elkaar. De sfeer die Osj vroeger had is weg. Het dynamische is weg, veel thee- en kebabhuizen die vroeger de kern van het sociale leven vormden zijn gesloten, en de Oezbeekse etnopop en volksmuziek die je vroeger overal hoorde hoor je nergens meer. Naast de verbrande gebouwen zijn weer voedingsmarktjes verschenen. Bij één ervan zie ik een wagen stoppen en de inzittenden, twee oudere Kirgizische mannen, een zestal platte, ronde broden kopen aan het kraam van een Oezbeekse vrouw. Het leven gaat stilletjes door. In de getroffen stukken van Osj wordt hersteld en gebouwd, vooral tijdelijke woningen voor de winter die er aankomt. In de vernielde buurten leven veel families immers nog in tenten van het vluchtelingencommissariaat van de VN, vaak in de ruïnes van hun woning. De VN heeft de hulpbedeling en de heropbouw ook uitbesteed aan internationale ngo’s als ACTED en de Danish Refugee Council.
‘Goed, het was erg’
Bij de Kirgiezen ligt het onderwerp duidelijk moeilijker, met reacties van verveeld tot verongelijkt. Het zit veel Kirgiezen echt hoog dat de internationale opinie pro-Oezbeeks is en dat zij als de boosdoeners worden afgeschilderd. “Broeder, in de buitenlandse media spreken ze van genocide”, zegt een Kirgizische man, een aanhanger van Ata-Jurt, gepikeerd nadat ik in een eethuis met hem aan de praat ben geraakt. “Wat een flauwekul! Ze hebben hier scholen en culturele centra in hun taal en kunnen werken, zaken doen, hun leven opbouwen. Geen probleem. Maar ze zijn onbetrouwbaar. Na de opstand tegen Bakijev gingen ze autonomie eisen. Voor wat? Om zich te kunnen afscheiden, ons land kapot te maken.”
“Goed, het was erg”, klinkt het vaak. “Maar…” . Na de ‘maar’ komt vaak hetzelfde. “Er zijn ook Kirgiezen vermoord en Kirgizische huizen afgebrand”, wat waar is, ook al is het gros van de vernielingen zichtbaar in Oezbeekse wijken aangericht. “Zìj zijn begonnen” (aan de andere kant klinkt het omgekeerd evenredig). “Ze waren al jaren wapens aan het opslaan” (een hardnekkige mythe). Of, “de daders kwamen van buitenaf, onze mensen doen zoiets niet” (wishful thinking). En toch, in de alledaagsheid merk je dat mensen op de één of andere manier weer de draad willen opnemen. Daar zal het van moeten komen. Veel meer dan van de talrijke conflictpreventie- en etnische harmonieprogramma’s die zowat elke buitenlandse hulpdonor sinds het einde van de jaren negentig in Osj heeft opgezet om geconfronteerd te worden met hun falen.
Bruno De Cordier is verbonden aan de Conflict Research Group van de Universiteit Gent.