Kledingmerken en engagement
Schooltjes in Bangladesh, doekjes voor het bloeden
Kledingmerken die de mond vol hebben van duurzaamheid zetten onder meer in op schooltjes en andere infrastructuur in het Globale Zuiden. Is dat liefdadigheid of het begin van een structurele verandering voor arbeidsters die hun veeleisende job en de zorg voor hun kinderen moeilijk kunnen combineren?
Meer dan een derde van alle textielarbeidsters in Bangladesh zijn alleenstaande moeders. Op de foto: Murgina (schuilnaam)
© Lieve Blancquaert
‘Ik ben zo bang dat ik niet meer voor mijn zoontje zal kunnen zorgen.’ Murgina[*] is negentien als ik haar begin 2018 ontmoet in een buitenwijk van Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh. Ze werkt op dat moment al vijf jaar in de kledingindustrie, sinds haar veertiende. Twee jaar eerder kreeg ze een job in de fabriek Pimkie Apparels Ltd, waar onder meer de Zweedse modegigant H&M produceert.
Op een lijst met fabrieken geeft het merk die fabriek een ‘gouden’ score, de op een na hoogste ranking op hun website. Maar goud vertaalt zich niet in voldoende wedde, maakt Murgina duidelijk. ‘Ik verdien 70 euro per maand, terwijl de huur en elektriciteit alleen al 40 euro kosten. Dat is zo weinig dat ik mijn kind zal moeten wegsturen.’
Steeds meer kledingketens beloven nu vakbondsvrijheid en leefbare lonen voor hun arbeiders in het Globale Zuiden.
Hij is een deugniet, zegt de jonge vrouw terwijl ze haar tranen probeert te verbijten. Het is de eerste keer dat ik als journaliste kledingarbeidsters interview. Als Murgina uiteindelijk haar tranen de vrije loop laat, ben ik erg onder de indruk. Ik neem zelfs – tot mijn eigen verbazing – een foto van het tafereel. ‘Mijn zoontje is nu drie. Mijn grote droom is om hem naar school te sturen. Daar denk ik continu aan: hoe ga ik dat doen?’
‘Hier kan niemand voor hem zorgen. Ik vrees dat ik hem binnenkort zal moeten wegsturen. Naar het platteland, terug naar Sherpur, naar mijn moeder, naar de provincie waar mijn man en ik oorspronkelijk vandaan komen. Mama zorgt ook al voor het zoontje van mijn zus, die net als ik in de textielindustrie werkt.’
Moederhart
Murgina was niet de enige vrouw – een tiener nog, in haar geval – die voor datzelfde dilemma stond. Eind 2019 was ik op reportagereis in Indonesië. In Bogor, in het westen van Java, ontmoette ik Ratih, een 28-jarige naaister in een lingeriefabriek. Haar job was om de accessoires – denk aan strikjes of andere afwerking – aan beha’s te bevestigen. Ratih is oorspronkelijk afkomstig van het eiland Sumatra, maar migreerde naar Java om er te werken. Ze was gescheiden en had twee dochters, Zahra en Sakilah, op dat moment 6 en 5 jaar oud. ‘Maar zij wonen niet meer bij mij’, vertelde Ratih. ‘Veel keuze had ik niet.’
De meeste kledingarbeidsters zijn al tevreden dat ze werk hebben. Ze kunnen voldoende overuren doen om van te leven. Dat is echter nog steeds niet genoeg om voor een kind te zorgen.
Ratih benadrukte dat ze er alles aan had gedaan om haar kinderen bij zich te houden. Ze had opvang voorzien, een hele hap uit haar budget (haar loon bedroeg 210 euro, volgens ngo’s niet leefbaar in het land), maar dat bleek geen juiste keuze. ‘De onthaalmoeder mishandelde mijn dochters. Ze keek niet naar hen om als ze ziek waren. Ik was radeloos. Toen mijn moeder voorstelde om hen bij haar te laten wonen, in het noorden van Sumatra, stemde ik in.’
‘Mijn kinderen achterlaten is het zwaarste wat ik ooit gedaan heb. Ik mis hen zo. Een vliegticket naar Noord-Sumatra kost zo’n 100 euro enkele reis. Dat is de helft van mijn wedde. Als ik mijn kinderen wil zien, moet ik dus een volledig maandloon ophoesten. Ik zie hen een, maximaal twee keer per jaar, en stuur mijn moeder geld om voor hen te zorgen.’
Het leven als kledingarbeidster is niet evident, bevestigden de vrouwen rondom Murgina en Ratih, al zijn de meesten net tevreden dat ze tenminste een job hebben. Sparen kunnen ze niet, maar ze kunnen voldoende overuren maken om van te leven. Als Murgina bijklust, kan ze tot 100 euro verdienen. Maar dan is er niet voldoende tijd, ruimte of – nog steeds – geld om voor haar deugniet te zorgen. ‘Ik weet dat hij veilig zou zijn in mijn geboortedorp, maar mijn moederhart breekt als ik eraan denk dat ik hem moet afgeven.’
Sommige liefdadigheidsprojecten van grote merken zijn je reinste greenwashing, en richten zelfs meer kwaad dan goed aan.
© Lieve Blancquaert
Rookgordijn
Kledingmerken die in Bangladesh produceren zijn niet blind voor verhalen zoals die van Murgina en Ratih. Sinds mijn reportagereizen namen steeds meer ketens de termen ‘duurzaamheid’ en ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ (MVO) in de mond. Ze beloofden leefbare lonen en vakbondsvrijheid. Kozen voor duurzame(re) stoffen, zoals biokatoen. Werden steeds transparanter, zoals H&M, dat zijn lijst met leveranciers publiek maakte, waardoor ik bijvoorbeeld kon natrekken of Murgina werkelijk voor het Zweedse bedrijf aan de slag was.
‘Kleinschalige projecten om mensen in het Globale Zuiden te helpen, zijn doekjes voor het bloeden.’
Sara Ceustermans
Ze ondersteunen vaak ook scholen en leefgemeenschappen in productielanden, zoals de stichting achter de keten, H&M Foundation, van 2016 tot 2020 deed. Dat project, dat onder meer zorgde voor sanitaire voorzieningen in vijftien scholen, zou 10.600 inwoners van de gemeenschap helpen, rekende partner WaterAid uit. Op de blog van de stichting getuigt een 11-jarige leerlinge dat ze ‘weer hoopvol is, nu er op school nieuwe toiletten zijn’.
Dat zijn niet de enige projecten die merken opzetten om ‘goed te doen.’ Zo heb je in het Verenigd Koninkrijk het schoenenmerk Toms, dat volgens het _buy one, give one-_principe reclame voert. Als je een paar schoenen koopt, belooft het merk een paar te doneren aan iemand die daar behoefte aan heeft: ‘Als je een paar Toms-schoenen koopt, help je ook de gezondheid, het onderwijs en welzijn van een kind te verbeteren.’
‘Je reinste greenwashing’, vindt ontwikkelingsgeograaf Andrew Brooks. Er is sprake van greenwashing wanneer organisaties zich groener of maatschappelijk verantwoordelijker voordoen dan ze zijn. Het is in het boek van Brooks, Clothing Poverty (herziene editie, 2019), dat ik de marketingslogan tegenkom. Vooral de nadruk op onderwijs is frappant.
‘Het is niet alsof een gebrek aan schoenen het meest urgente thema is op de ontwikkelingsagenda.’ Integendeel, schrijft Brooks, die in zijn boek erg kritisch is over tweedehandskleding die in het zuiden belandt. ‘Dat soort liefdadigheidsprojecten kan meer kwaad dan goed aanrichten.’
Sara Ceustermans, coördinator van de Schone Kleren Campagne, is het in grote lijnen eens met Brooks. ‘Kleinschalige projecten om mensen in het Globale Zuiden te helpen, zijn doekjes voor het bloeden. Merken zouden veel beter structurele aanpassingen doorvoeren in hun toeleveringsketens. Het is als een rookgordijn. In plaats van gepaste maatregelen te treffen, zetten merken consumenten op het verkeerde been met liefdadigheidsprojecten. Als ze ervoor zorgden dat de arbeidsters beter betaald kregen, dan hoefden zij hun kinderen niet naar het platteland te sturen. De sociale impact die je met je bedrijfsbeleid kan hebben, is zoveel groter dan als je gewoon wat projecten steunt.’
Hier een winkel, daar een schooltje
Ook Belgische kledingmerken zijn het idee genegen om kledingarbeiders en hun omgeving via infrastructuur te ondersteunen. In pandemiejaar 2020 sprak ik met Matthieu Leclercq en Bruno Van Sieleghem, respectievelijk head of operations en verantwoordelijke Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen bij het Belgische merk Stanley/Stella – al is die laatste intussen zelfstandige geworden.
Volgens een Excelbestand van de Bengalese werkgeverskoepel, dat ik via de lokale journalist Dil Afrose Jahan in handen kreeg en bestudeerde voor MO* en COSH!, is Stanley/Stella een van de Belgische merken die hun bestellingen hebben uitgesteld of geannuleerd tijdens de pandemie. In Bangladesh alleen al werd voor bijna 3 miljard euro aan bestellingen opgeschort. ‘Onze leveranciers waren vooral blij dat wij onze orders niet hebben geannuleerd’, reageerden Leclercq en Van Sieleghem destijds.
Om te tonen dat ze werkelijk het beste voor hebben met ‘hun’ arbeiders, verwezen ze naar een pilootproject om kruidenierszaken te openen in elke fabriek waar ze actief zijn. In plaats van werk aan hogere lonen, kiezen ze voor goedkopere rijst. ‘Leefbare lonen is een moeilijk onderwerp’, was hun redenering: als de lonen stijgen, stijgt ook de levensduurte en dat helpt arbeiders niet vooruit.
Die redenering bevestigt ook internationaal gerenommeerde vakbondsleidster Kalpona Akter, hoofd van het Bangladesh Center for Worker Solidarity. ‘Daarom kiezen we ervoor om met onze winst supermarktjes te openen, waar arbeiders hun rijst kunnen kopen aan veertig procent korting.’
Voor datzelfde onderzoek sprak ik ook met de MVO-verantwoordelijke van JBC, Valerie Geluykens. Exact een jaar na dat interview ben ik welkom op het kantoor van JBC voor een diepte-interview met Geluykens en haar bazin Ann Claes. Ter voorbereiding van ons gesprek lees ik enkele blogs over duurzaamheid op hun website. Mijn oog valt op enkele schooltjes die het merk heeft laten bouwen in Bangladesh en India. Interessant, bedenk ik, voor als ik na de pandemie opnieuw op reportagereis wil.
‘Goed idee’, vindt Geluykens. JBC heeft de schoolgebouwen gerenoveerd en de benodigde schooluitrusting aangekocht. Ik zou er een speeltuin en een volleybalveld te zien krijgen, een fietsenstalling, een waterzuiveringsinstallatie, een computerlokaal en sanitaire voorzieningen. ‘Die scholen zijn er om de arbeiders te helpen, zodat ze zeker zijn dat hun kinderen school kunnen lopen. Lagere scholen in Bangladesh zijn gratis. Wat wij doen, is maken dat er überhaupt een school is en dat er voorzieningen zijn. Een van die scholen blijven we vanuit onze groep ondersteunen, de andere draait intussen op zichzelf.’
Steeds meer kledingketens beloven nu vakbondsvrijheid en leefbare lonen voor hun arbeiders in het Globale Zuiden.
© Lieve Blancquaert
Breder beleid
Deze twee Belgische merken willen duidelijk iets terugdoen voor de mensen die hun kleding aan elkaar naaien. De vraag waar ik mee blijf zitten, is of het gaat om structurele ondersteuning of om liefdadigheid. Met die vraag klop ik aan bij Sara Ceustermans en Bengalese vrouwenrechtenactiviste Supriti Dhar.
Sara Ceustermans had het eerder over een rookgordijn, maar denkt dat de projecten van JBC en Stanley/Stella toch iets verder gaan dan greenwashing. Beide merken zijn aangesloten bij Fair Wear, een organisatie die, weliswaar met mondjesmaat, merken begeleidt naar verbeterde arbeidsomstandigheden. ‘Als zo’n schooltje deel uitmaakt van een breder beleid rond maatschappelijk verantwoord ondernemen, vind ik het moeilijker om daar kritiek op te geven. Het belangrijkste is dat merken dit doen als “iets extra”, niet dat hun hele beleid daarop gebaseerd is. Ze moeten ook nog altijd bereid zijn om hun aankooppraktijken aan te passen.’
‘Een school of zelfs een kindercrèche verandert niks aan de arbeidsomstandigheden.’
Supriti Dhar
Wat ook goed is bij deze voorbeelden, vindt Ceustermans, is het feit dat de merken iets doen voor arbeiders die rechtstreeks betrokken zijn in hun toeleveringsketen. Dat is alvast beter dan liefdadigheidsprojecten opzetten aan de ene kant van de wereld terwijl je de problemen in je toeleveringsketen aan de andere kant van de wereld blijft miskennen. Al vraagt ze zich wel af of zo’n winkel, zoals bij Stanley/Stella, werkelijk een oplossing biedt. ‘Is het echt onmogelijk om leefbare lonen in te voeren? Dat wil ik verder onderzoeken.’
Supriti Dhar stelt het iets scherper. Ik ontmoet de activiste en schrijfster terwijl ze tijdelijk in ons land verblijft op uitnodiging van PEN Vlaanderen. Ze heeft jarenlang als journaliste in Dhaka gewerkt. ‘Het is pure public relations’, vindt zij. ‘Ik heb genoeg kledingfabrieken van binnenuit gezien als journalist. Een school of zelfs een kindercrèche verandert niks aan de arbeidsomstandigheden. Het is niet eens zeker of de arbeidsters daar gebruik van willen maken.’
De Coninck fashion
Tijdens dezelfde reportagereis in Bangladesh die me de kans gaf Murgina te ontmoeten, trokken fotografe Lieve Blancquaert en ik onze stoutste schoenen aan. Met een smoes geraakten we een grote fabriek binnen waar ongeveer tweeduizend werknemers kleding voor H&M en heel wat andere westerse merken in elkaar stikten.
‘Wij zijn vertegenwoordigers van een gloednieuw modemerk en willen onze kleren zo goedkoop mogelijk in Bangladesh laten produceren’, loog onze fotografe. ‘De Coninck! Zo heten we, De Coninck Fashion. Genoemd naar mijn moeder, de CEO.’
Of de vertegenwoordiger van de fabriek ons werkelijk geloofde? Daar hebben we tot op vandaag onze twijfels over. Maar ons doel was bereikt: we waren binnen, en onze contactpersoon – toevallig, of net niet, de PR-verantwoordelijke – begon aan zijn rondleiding.
Na de fabrieksvloeren, waar we rijen en rijen arbeiders bandwerk zagen verrichten, nam hij ons mee naar een kindercrèche. ‘Dat is een dienst waar onze werknemers gratis gebruik van mogen maken’, zo beloofde hij. Ideaal, want volgens een andere Bengalese vakbondsleidster, Nazma Akter van AWAJ Foundation, zijn meer dan een derde van alle kledingarbeidsters alleenstaande moeders.
Best vreemd, bedenk ik mij pas ten volle wanneer ik Akter interview via WhatsApp, dat daar dan niet meer kinderen spelen dan een handvol dreumesen. Op tweeduizend arbeiders, waarvan het merendeel vrouwen? Dat kan haast niet.
‘Zo gek is dat nochtans niet’, zegt vrouwenrechtenactiviste Supriti Dhar, zelf een alleenstaande moeder, als ik haar dit verhaal tijdens onze wandeling door Gent voorleg. ‘Ze willen zich niet gedwongen voelen om gebruik te maken van die faciliteiten. Het is niet voor niks dat arbeidsters hun kinderen wegsturen naar het platteland. Daar zijn ze veilig, weten ze, terwijl veiligheid in de slums waar ze verblijven moeilijker ligt.’
‘De grootouders zijn bovendien vaak vragende partij om de kinderen op te vangen. Zo zijn ze zeker dat hun familie geld zal sturen om hen te onderhouden, dat ze een deel van hun wedde als kledingarbeidster zullen afstaan. Dus nee, ik denk niet dat schooltjes iets zullen veranderen aan de situatie van deze arbeidsters. Ze zijn enkel bedoeld om het imago van de merken op te krikken.’
Studeren als voorwaarde?
Op de tram richting Gent-Sint-Pieters vraagt Dhar me nog hoe ik denk dat de kledingindustrie zou kunnen verbeteren. Ik steek een pleidooi af voor leefbare lonen, ‘maar,’ corrigeer ik me meteen, ‘als we de redenering van Kalpona Akter en de mensen van Stanley/Stella volgen, helpt zelfs dat niet.’
Ook Dhar bevestigt dat lonen en huurprijzen met elkaar correleren in Bangladesh, aangezien textielmagnaten zowel in het parlement als op de vastgoedmarkt oververtegenwoordigd zijn. Daarom gooit ze het, qua oplossing dan, liever over een andere boeg. ‘Stel dat iedereen in de kledingindustrie gestudeerd zou hebben,’ zegt ze, ‘dat studeren een voorwaarde zou worden om zo’n baan te bemachtigen. Dan heb je een geheel andere sector, met meer vrouwen die hun rechten kennen en ervoor opkomen.’
Ik laat het even bezinken. Ik ben het niet volledig met haar eens, zeg ik Dhar net voor ze haar trein neemt. Zo’n voorwaarde zou namelijk impliceren dat mensen zonder toegang tot onderwijs nog minder toegang zouden hebben tot werk.
Een mooie wereld lijkt het me nochtans wel, een wereld waarin elk meisje, elke arbeidster naar school is geweest. Waarin iedereen kan opkomen voor haar of zijn rechten. Waarin crèches en schooltjes geen doekjes voor het bloeden zijn, geen liefdadigheid, maar een evidentie.
[*] In samenspraak met WSM, dat de reportagereis naar Bangladesh in 2018 faciliteerde, is beslist om de echte namen van de arbeidsters om veiligheidsredenen niet te publiceren ↑
Deze reportage werd geschreven voor de MO*Special over gender en onderwijs van MO*magazine. Deze extra editie van MO*Magazine krijgen alleen onze promo’s. Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.