‘Solidariteit met Palestijnen is mijn zuiveringsritueel’

Reportage

Joodse Israëli’s dagen joodse suprematie uit

‘Solidariteit met Palestijnen is mijn zuiveringsritueel’

Elke week trekken joods-Israëlische activisten naar Palestijnse dorpjes. Daar gaan ze tussen de dorpelingen en hun eigen, gewelddadige Israëlische landgenoten staan. Ze strijden voor gelijkheid en gaan lijnrecht in tegen de joodse suprematie, het fundament waarop hun land gebouwd is. Ze leren Arabisch en bouwen aan een nieuwe, gedeelde, Israëlisch-Palestijnse identiteit.

In het Palestijnse dorpje Tuwani, op het glooiende landschap van de Zuidelijke Hebronheuvels, staat een Israëlische nederzetting. Een vredesnederzetting van joods-Israëlische activisten. De muren van de uitvalsbasis zijn behangen met Palestijnse vlaggetjes en foto’s van incidenten met kolonisten en soldaten. Van hieruit verdelen de activisten de taken, wie op welke dag naar welk Palestijns dorpje gaat, om het te proberen beschermen tegen de kolonistenaanvallen.

Deze aanvallen zijn dagelijkse kost. De verdrijving van Palestijnen uit de Zuidelijke Hebronheuvels is volop bezig, maar duurt al decennialang.

Oog in oog met Palestijnen

Jonathan Rotem monteert videobeelden van de kolonistenaanval van gisteren. ‘Een zevental kolonisten kwam naar Susiya, een Palestijns dorp in de buurt’, vertelt hij. ‘Een van hen sloeg in het rond met een zweep. De zweep raakte me in de nek.’

Tot een jaar geleden was Rotem niet met politiek bezig. Maar dan besloot hij deel te nemen aan een uitwisselingsprogramma dat bestond uit lessen Arabisch en ontmoetingen met Palestijnen van de Westelijke Jordaan-oever. ‘Het was de eerste keer dat ik oog in oog stond met Palestijnen’, zegt Rotem terwijl hij in het keukentje pasta met groenten klaarmaakt. ‘Mensen ontmoeten is nog iets anders dan ernaar kijken op een video op het internet.’

Na het avondeten gaat een aantal jongeren Arabische les volgen bij Palestijnse vrouwen in het dorp. Avi Attar blijft op post in het hoofdkwartier. In de slaapkamer staan vier stapelbedden en een houtkacheltje. Attar komt de kamer binnen met hout dat hij op de binnenkoer heeft gekapt.

Hij ploft neer in een zetel onder een portret van Reuven Avergel, een van de oprichters van de Israëlische Zwarte Panters. Dat was in de jaren ’70 een protestbeweging van hoofdzakelijk Marokkaanse joden die streden tegen discriminatie van joden afkomstig uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

‘Wij doen nu niet aan vredesopbouw. We verdedigen gewoon de meest basale rechten. Vrede kunnen we pas bouwen als Israël eerst stopt met het innemen van Palestijns land.’
Sarit Michaeli

Klik op de foto's om de bijschriften te lezen.

Onder dat portret leest Attar een boek van een andere historische figuur die hem inspireert, een biografie over John Brown. ‘Brown was een witte Amerikaanse puritein die in de negentiende eeuw een slavenopstand leidde in Virginia’, vertelt hij. ‘Net zoals Brown verraden wij onze eigen onderdrukkende gemeenschap om ons aan de zijde van de onderdrukten te scharen. Meer dan ooit wil ik geen deel uitmaken van de etnische zuivering van niet-joden uit dit land. Hier zijn en solidariteit betuigen met de slachtoffers, is mijn zuiveringsritueel.’

John Brown werd uiteindelijk verslagen en opgehangen, maar de geschiedenis gaf hem gelijk. Een paar jaar later brak de Amerikaanse burgeroorlog uit, die uiteindelijk gewonnen werd door de Unie van Noordelijke staten. De slavernij werd afgeschaft.

Of deze jongeren ooit gelijk zullen krijgen van de geschiedenis valt nog af te wachten. Die geschiedenis houdt Israël en Palestina immers al decennialang gevangen in uitzichtloosheid. Oudgediende Sarit Michaeli, beleidsmedewerker van mensenrechtenorganisatie B’Tselem, laat zich daar niet door ontmoedigen.

‘Ik zie mezelf meer als mensenrechtenverdediger dan als vredesactivist’, zegt ze in de auto onderweg van Tuwani naar Zanuta, een van de aangevallen Palestijnse dorpjes. ‘Wij doen nu niet aan vredesopbouw. We verdedigen gewoon de meest basale rechten. Vrede kunnen we pas bouwen als Israël eerst stopt met het innemen van Palestijns land. Zolang in Israël de joodse suprematie heerst, komt er nooit vrede. Met die ideologie kunnen er nooit twee gelijkwaardige staten bestaan.’

Taaluitwisseling

Achter in de auto zit Omer Shamir, een jongeman met een camera. Als we in Zanuta aankomen, maakt hij videobeelden van bandensporen op de speelplaats van het plaatselijke schooltje. Kolonisten walsten het plat met een bulldozer.

‘Ik ben meer dan een bezorgde Israëli’, zegt hij. ‘Ik ben een geëmigreerde Israëli. Vier jaar geleden kon ik niet meer verdragen dat mijn dagelijkse vrijheid en veiligheid het resultaat zijn van de onderdrukking van miljoenen Palestijnen, en verhuisde ik naar Parijs. Ik ben nu een maand terug om een documentaire te maken. Mijn grootouders langs vaderskant kwamen naar Israël in 1939, die van moederskant in 1952. Ze zijn afkomstig uit Hongarije, Tsjechoslowakije en Italië. Zowel mijn ouders als grootouders wonen hier nog.’

Omer Shamir emigreerde uit Israël omdat hij het 'niet meer kon verdragen dat mijn dagelijkse vrijheid en veiligheid het resultaat zijn van de onderdrukking van miljoenen Palestijnen'. Hij verhuisde naar Parijs. Hij bracht een maand in de Westelijke Jordaanoever door om een documentaire te maken.

Michaeli gaat naar huis, de jongeren blijven. Ze beslissen wie bij welke Palestijnse familie gaat overnachten. Guly Szor, een Israëlische met Pools-joodse wortels, en haar boezemvriendin Noa Noy, een Israëlische met Iraans-joodse wortels, trekken naar het gezin van Mohamed Jabarin in Umm Darit. Dit Palestijnse herdersgehucht in de Zuidelijke Hebronheuvels wordt voortdurend bedreigd.

Szor kreeg de waarden van tolerantie en culturele uitwisseling met de paplepel mee. Als kind nam ze deel aan de zomerkampen van de jeugdbeweging Children’s International Summer Villages (CISV). Deze organisatie werd na WO II opgericht door de Amerikaanse Doris Twitchell Allen als een ‘multinationaal dorp’ waar kinderen uit verschillende landen hun verschillen en overeenkomsten konden ontdekken. Zo zou er meer begrip ontstaan.

Szor grijpt nu elke kans om nieuwe stappen te zetten op dat pad. Ze sloot zich aan bij de Israëlische vredesbeweging Women Wage Peace. ‘We reden met een bestelwagen door heel Israël en Palestina om mensen te ontmoeten’, vertelt ze. ‘Dat opende mijn ogen over de impact van de bezetting op het dagelijkse leven van Palestijnen.’ In Tel Aviv staat ze een vrouw uit Gaza bij. Haar echtgenoot werd gedood in de Israëlische bombardementen en haar kinderen zijn er nog steeds.

Mohamed Jabarins vrouw Leila serveert een kop warme thee. ‘Wat vind je van de oorlog? Treur je niet om de kinderen van Gaza?’, vraagt een van de kinderen van Mohamed en Leila. Szor antwoordt vlot in het Arabisch. ‘Omdat ik legerdienst weigerde, moest ik een alternatieve sociale dienst doen’, zegt ze. ‘Ik koos voor een taaluitwisselingsprogramma van een jaar in een tweetalige school met Palestijnen uit Oost-Jeruzalem.’

Als ze bij Palestijnen over de vloer komt, krijgt ze voortdurend vragen. ‘Meestal zijn ze verrast over mijn antwoord. Een meisje vertelde me dat ik de eerste Israëli was die ze ontmoette die geen soldaat of kolonist is. Ik probeer hen duidelijk te maken waar ik sta.'

'Ik geloof niet dat er een exclusief joods land moet zijn of dat je iemands identiteit moet uitwissen om je eigen suprematie te vestigen. Vermits mijn grootouders door gelijkaardige ideeën hun levens verloren in de getto’s geloof ik net het tegenovergestelde. Veiligheid voor joden komt pas als we deel uitmaken van de identiteit van de plaats waar we leven.’

Noa Noy en Guly Szor spelen kaart bij de Palestijnse familie Jabarin. Noy en Szor overnachten er om de familie te beschermen tegen kolonistenaanvallen.

Vormen Israëli’s als Jonathan Rotem, Avi Attar, Guly Szor en Noa Noy het begin van een toekomst van één staat waarin joden en Palestijnen als gelijke burgers leven? ‘Dan is er nog een heel lange weg te gaan’, zegt Szor. ‘Er is een gigantisch machtsonevenwicht. Een voorbeeld: deze familie vroeg me om hen Hebreeuws te leren “zodat wij het leger kunnen verstaan dat ons aanvalt”. Ik leer hun taal om me te integreren, zij leren onze taal om zich te verdedigen. Zie je het onevenwicht?’

Muhannad, een van de broers, roept luid dat Szor mee moet komen dansen. Noa Noy speelt ondertussen kaart met de andere broers. Als Israëlische met Iraanse wortels spreekt ze geen Farsi, maar Arabisch. ‘Mijn identiteit is Israëli. Ik vind het belangrijker om Arabisch te leren en hier te kunnen communiceren met Palestijnen.’

Noy groeide op met Palestijnse vrienden in een Hebreeuws-Arabisch-talige school in Jeruzalem. ‘Daarom ben ik ook nooit bang geweest voor Palestijnen. Ik zie hen al mijn hele leven als gewone mensen zoals ik’, zegt ze.

Boezemvriendinnen Noa Noy (l) en Guly Szor (r) in het Palestijnse gehucht Umm Darit, waar ze de nacht doorbrachten om een Palestijnse familie te beschermen tegen kolonistenaanvallen.

Gedeelde identiteit

Sinds zijn oprichting in 1948 probeerde de Joodse staat het Arabisch, het Farsi en het Yiddish uit te wissen. Joden van overal ter wereld moesten zich identificeren met de nieuwe Israëlische staat waarin Hebreeuws gesproken wordt. Sommige Israëlische jongeren van Noys generatie zetten nu een volgende stap. Met Hebreeuws als moedertaal en Arabisch als tweede taal bouwen ze een nieuwe identiteit, gedeeld tussen Israëlische Joden en Palestijnen, allebei inheems in een nieuw land.

Die waarden kreeg Noa Noy van haar moeder mee. Orly Noy is een bekende Israëlische mensenrechtenactiviste en de huidige voorzitter van B’Tselem. ‘We hebben Noa opgevoed in de geest van gelijkheid, tegen elk idee van joodse suprematie’, zegt Orly Noy.

Orly Noy wil de uitgewiste identiteiten van de joden opnieuw een plaats geven in het utopische nieuwe land. ‘Ik verwerp de idee dat je alleen een “volledige” jood kan zijn als je in Israël bent. Ik ben geboren in Teheran en Iran is het enige thuisland dat ik ooit zal hebben. Toen ik negen jaar oud was, zijn mijn ouders met mij gevlucht voor de Islamitische Revolutie van 1979, en naar Israël gekomen. Als ik toen de persoon was geweest die ik nu ben, dan was ik zelfs in 1979 in Iran gebleven om daar te strijden voor mensenrechten zoals ik nu hier doe. Het is mijn land, begrijp je?’

Met Hebreeuwse vertalingen van Iraanse poëzie verzoent Orly Noy haar eigen identiteiten. Zo verzet ze zich tegen de regimes van zowel Israël als Iran, die elkaar voorstellen als de duivel, maar elkaar nodig hebben als vijandbeeld.

Rabbijn voor mensenrechten

De wortels van Avishai Mohar liggen in Irak, een buurland van Iran. Maar dat is niet de reden waarom hij Arabisch leerde spreken. Net zoals de andere Israëlische activisten deed hij dat om met de Palestijnen te kunnen communiceren.

‘Zelfs mijn familie uit Bagdad spreekt geen Arabisch meer’, vertelt hij in de auto op weg naar het Palestijnse gehucht Maghayar al-Dir in de Jordaanvallei. Daar trekt hij met de organisatie Looking the Occupation in the Eye regelmatig naartoe om kolonistenaanvallen te documenteren.

‘De Arabische taal en de Iraakse cultuur werden me niet overgeleverd. Ik heb dan ook maar één Iraakse grootmoeder die zelf naar Israël kwam toen ze zes jaar oud was. Maar haar activisme gaf ze wel door. Toen ze jonger was, demonstreerde ze tegen de scheidingsmuur die Israël in de Westelijke Jordaanoever bouwde.’

Het is oudgediende Guy Hirschfeld die Mohar op sleeptouw nam. Hirschfeld raakte in 2009 betrokken bij demonstraties tegen Israëlische kolonisten die Palestijnse huizen in Oost-Jeruzalem overnamen. Daar ontmoette hij mensen van Ta’ayush, een grassrootsbeweging die al decennialang strijdt tegen apartheid door een Arabisch-Joods partnerschap op te bouwen.

Ta’ayush legde de basis, maar doorheen de jaren namen de jongeren met hun sociale-mediakanalen het heft over. Zo is er ‘Masafering’ op X en ‘Looking The Occupation in the Eye’ op Instagram.

De Israëlische rabbijn en activist Arik Ascherman spreekt met een verdreven inwoner van het Palestijnse gehucht Rashash.

‘Als ik het naziregime zou hebben meegemaakt, zou ik ook enkel hebben kunnen overleven dankzij de solidariteit van anderen.’
Doron

Aan de toegangsweg tot het bedreigde Palestijnse gehucht Maghayer al-Dir plantten kolonisten een Israëlische vlag als symbool van landverovering. Het is ook de vlag van Hirschfeld en Mohar, maar ze hebben het steeds moeilijker om zich ermee te identificeren. ‘Ik weet niet meer wat zionisme betekent, maar deze jongen hier zal zichzelf zeker als antizionist beschouwen’, zegt Hirschfeld terwijl hij naar Mohar wijst.

Hirschfeld coördineert de verschillende groepen activisten samen met Arik Ascherman, een activistische Israëlisch-Amerikaanse rabbijn uit Jeruzalem en oprichter van Rabbis For Human Rights en Torah For Justice.

De volgende dag is het aan Ascherman om in Maghayer al-Dir poolshoogte te gaan nemen. Hij neemt Meir mee. Meir werd in Israël geboren vlak nadat haar Oekraïense ouders er met de post-Sovjet aliyah (emigratie van joden uit de diaspora naar Israël) van begin jaren ’90 terechtgekomen waren.

‘Maar nadat de Tweede Intifada (2000 – 2005, red.) was uitgebroken, beseften ze dat dit land toch niet zo verwelkomend was’, vertelt Meir. ‘Bovendien voelde mijn moeder zich niet comfortabel bij het heersende racisme. We verhuisden naar Canada, waar ik opgroeide. Twee jaar geleden kwam ik met mijn zus terug naar Israël om voor onze grootmoeder te zorgen.’

Bij valavond komen we aan in Al-Farisiya, een ander bedreigd Palestijns dorp in de Jordaanvallei. Terwijl Ascherman gaat peilen naar de noden van de bevolking zit de Oekraïens-Canadese Meir met andere Israëlische activisten rond een kampvuur. Een van die activisten is een Russische jongen. ‘Ik ben van Moskou en half joods’, vertelt hij. ‘Ik heb een Israëlisch paspoort. Het is goed om tegenwoordig een uitweg uit Rusland te hebben.’

Rond het kampvuur zit ook Doron. ‘Mijn ouders emigreerden in 1936 van Duitsland naar Israël. De rest van hun familie werd vermoord. Ik geloof dat Israël een plaats is voor de joodse natie, maar als we het hele gebied grijpen, kloppen we de nagel in de doodskist van het zionisme. Daarom kom ik naar hier, uit solidariteit met de Palestijnen. Als ik het naziregime zou hebben meegemaakt, zou ik ook enkel hebben kunnen overleven dankzij de solidariteit van anderen.’

Waar geloof écht om draait

De nacht is gevallen. Aan het kampvuur wil Ascherman dit nog even kwijt: ‘Er zijn stromingen binnen het zionisme die mij doen walgen, andere waar ik me mee identificeer. Maar wat alle zionisten verenigt, is dat joden moeten kunnen terugkeren naar hun thuisland als antwoord op de wereldwijde onderdrukking van duizenden jaren. Voor mij hoeft dat thuisland geen staat voor joden alleen te zijn.’

Kolonisten vallen Ascherman regelmatig fysiek aan. ‘Dat ik rabbijn ben, brengt hen nog het meest van streek’, zegt hij.

De volgende avond, bij kaarslicht aan de eettafel in zijn huis in Jeruzalem, zingt de rabbijn religieuze gezangen met zijn vrouw en dochter, die gitaar speelt. Het is zaterdag en de wekelijkse sabbat loopt op zijn einde. Ondanks die sabbat was hij vandaag op pad in de Palestijnse gebieden, mét auto en mét smartphone.

‘Neen, ik zet mijn geloof niet opzij’, legt hij uit op weg naar een demonstratie. ‘Integendeel, je mag de sabbat schenden om levens te redden. Dit is waar geloof écht om draait. Trouwens, mensenrechten zijn deel van de joodse religieuze traditie.’

Veronika en Elliot Cohen zijn geboren in het joodse getto van Boedapest. Ze zijn Holocaustoverlevers én oudgedienden van de vredesdialoog tussen Israëli’s en Palestijnen. Op een anti-Netanyahudemonstratie in Jeruzalem waren ze de enigen die ook boodschappen tegen de oorlog droegen.

Op de demonstratie staan honderden mensen met slogans tegen Netanyahu. Slechts twee mensen dragen ook boodschappen tegen de oorlog: Veronika en Elliot Cohen, Holocaustoverlevers uit Hongarije, geboren in het joodse getto van Boedapest, en oudgedienden van de vredesdialoog tussen Israëli’s en Palestijnen.

‘We hoopten dat we zaadjes hadden kunnen planten voor vrede, maar dat gebeurde niet’, zegt de kranige Veronika. ‘Ik wil geloven dat Israëli’s traag uit hun coma zullen ontwaken en beseffen dat ze iets onvergeeflijks doen. Wij begrijpen niet waarom Europese regeringen dit Israël blijven steunen. Wij moeten ook gered worden. Van de joodse extremisten.’

Deze reportage werd geschreven voor de MO*special over bouwen aan duurzame vrede. Dit extra nummer kwam er in samenwerking met onze lidorganisatie Search for Common Ground.
Vind je dit artikel waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je tal van andere voordelen.

MO*special over bouwen aan duurzame vrede

Word proMO*

Vind je MO* waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je van tal van andere voordelen.

Je helpt ons groeien en zorgt ervoor dat we al onze verhalen gratis kunnen verspreiden. Je ontvangt vier keer per jaar MO*magazine én extra edities.

Je bent gratis welkom op onze evenementen en maakt kans op gratis tickets voor concerten, films, festivals en tentoonstellingen.

Je kan in dialoog gaan met onze journalisten via een aparte Facebookgroep.

Je ontvangt elke maand een exclusieve proMO*nieuwsbrief

Je volgt de auteurs en onderwerpen die jou interesseren en kan de beste artikels voor later bewaren.

Per maand

€4,60

Betaal maandelijks via domiciliëring.

Meest gekozen

Per jaar

€60

Betaal jaarlijks via domiciliëring.

Voor één jaar

€65

Betaal voor één jaar.

Ben je al proMO*

Log dan hier in