‘t Stad is ook van Afghanen

Reportage

Een groepsportret: ‘De reis begint zodra we ter bestemming zijn’

‘t Stad is ook van Afghanen

‘t Stad is ook van Afghanen
‘t Stad is ook van Afghanen

Meer dan veertig jaar oorlog in Afghanistan jaagt een groeiend aantal Afghanen op de vlucht. Ook in België neemt hun aantal toe, en in Antwerpen vormen ze intussen de vijfde nationaliteitsgroep. MO* zocht hen op in de koekenstad. Wie zijn ze? Wat drijft hen? Waarvan dromen ze?

© Visit Flanders (CC BY-NC-ND 2.0)

‘Dé Afghaanse gemeenschap in Antwerpen bestaat niet.’ Al vormen zijn Afghanen intussen wel de vijfde grootste nationaliteitsgroep in de havenstad.

© Visit Flanders (CC BY-NC-ND 2.0)

Meer dan veertig jaar oorlog in Afghanistan jaagt een groeiend aantal Afghanen op de vlucht. Ook in België neemt hun aantal toe. In Antwerpen vormen ze intussen de vijfde nationaliteitsgroep. MO* zocht de vluchtelingen uit opstandland op in de koekenstad. Wie zijn ze? Wat drijft hen? Waarvan dromen ze?

‘De Scheldekaaien’, antwoordt Hasib Jan Habibi op de vraag welke plek hij het meest koestert in de stad waar hij woont. ‘De combinatie van stilte, een traag stromende rivier en vogels is heerlijk.’

Ook Dawood Shujazada kiest voor stilte en natuur en roept het Rivierenhof uit tot zijn favoriete plek in Antwerpen. ‘Als ik daar ga fietsen, ben ik in het paradijs’, zegt hij. Maar hij vindt het niet moeilijk om een langer lijstje gekoesterde plekken te maken: de Permeke-bib, het Kielpark, zelfs de Luchtbalwijk met zijn afgeleefde woontorens heeft voor hem iets aantrekkelijks.

Hamida Mahaber herinnert zich dan weer de eerste keer dat ze in Antwerpen toekwam, met de trein. ‘Ik was ongelooflijk onder de indruk van het Centraal Station. Het was alsof de trein me recht in een museum had binnengereden.’

De Afghanen die ik de voorbije maanden sprak, zouden uitstekende stadsgidsen zijn voor Belgen van den Buiten zoals ik.

De Afghanen van Antwerpen kennen hun stad zo goed dat een gesprek met hen al snel roept om een kaartje en een sociale atlas. Want wie buiten de metropool leeft, weet bij een verwijzing naar de Abdijstraat niet noodzakelijk dat het over een winkelstraat gaat die even multicultureel is als de veel bekendere Turnhoutsebaan.

En wie ten westen van Kruibeke of ten zuiden van Kontich kent het verschil tussen Borgerhout intra muros of extra muros? De Afghanen die ik de voorbije maanden sprak, zouden uitstekende stadsgidsen zijn voor Belgen van den Buiten zoals ik.

Eén van de opvallende constanten in alle gesprekken voor dit artikel is dat de Afghanen met veel warmte en genegenheid spreken over ‘de Belgen’, nooit over Vlamingen. ‘Wanneer je de Belgen echt ontmoet, heb je er positieve ervaringen mee’, weet Hasib Jan Habibi. En als er al eens een xenofobe opmerking valt in de tram – de grote uitzondering, bezweert men mij – dan is er altijd wel een dochter die zich komt verontschuldigen voor het wangedrag van haar vader.

Al waarschuwt iemand me later dat die welgemeende woorden van waardering over de vriendelijke en behulpzame Belgen niet het hele verhaal vormen. ‘Ze zullen het niet zo recht in je gezicht zeggen, want ze willen voorbeeldige burgers zijn. Maar onder elkaar wordt er behoorlijk veel geklaagd over de norse afstandelijkheid en het gebrek aan gastvrijheid van de Belgen. En zeker over het gebrek aan respect voor ouders of ouderen.’

De Afghaanse gemeente

‘De Afghaanse gemeenschap in Antwerpen bestaat niet’, zegt Hakim Nawabi. Hij vluchtte in 2000 voor de Taliban en werkt intussen al jaren als begeleider in het asielcentrum van Arendonk. Nawabi verwijst met zijn stelling naar de vele verschillen en tegenstellingen die de Afghanen onderling verdelen: Pasjtoenen versus Hazara’s, Dari-taligen van verschillende politieke strekkingen, minderheden tegen meerderheden, pas toegekomen jongeren versus ouderen die hier al enkele decennia zijn, conservatieve mannen tegenover vrouwen die hun vleugels willen uitslaan, oud-communisten tegen fundamentalisten…

Die verschillen leiden niet tot echte conflicten, maar zeker niet tot één gemeenschap die door één stem vertegenwoordigd kan worden. Misschien spreken we beter over de Afghaanse gemeente, met alle verschillen die daarbij horen: afkomst, sociaal-economische status, talent, levensbeschouwing…

In 2012 woonden er ongeveer 2500 mensen van Afghaanse afkomst in Antwerpen. Volgens de meest recente gegevens van de stad waren dat er op 1 januari 2020 welgeteld 7535. Dat is alsof je pakweg de gemeente Wachtebeke zou toevoegen aan Antwerpen. En als je voortgaat op de schatting die de meeste waarnemers spontaan gebruiken, en die rekening houden met mensen zonder papieren of met een domicilie elders, dan mag je Holsbeek met zijn dik 10.000 inwoners toevoegen aan de stad.

Die “gemeente” is betrekkelijk onzichtbaar, ook al zijn de Afghanen intussen uitgegroeid tot de vijfde grootste nationaliteit in de koekenstad, na Belgen, Marokkanen, Nederlanders en Turken. Die groei maakt deel uit van een bredere Europese tendens.

In 2019 arriveerden er zo’n 52.700 Afghaanse asielzoekers in de EU27 (het VK niet meegerekend, red.), een stijging van 34,8 procent tegenover 2018. In België waren de Afghanen dat jaar met 3400 beschermingsaanvragen de grootste groep aan de deur van de Dienst Vreemdelingenzaken, nog voor de Syriërs. Steeds meer Afghanen wonen met andere woorden niet langer in Verweggistan maar naast onze deur, in onze straat, in onze stad.

Onbekend land wordt beloofde land

Het is niet dat ons koninkrijk aan de Noordzee zo populair is in Centraal-Azië. ‘In België kom je alleen terecht als je hier al familie hebt, als je asielaanvraag elders verworpen werd of als je pech hebt’, zegt Hakim Nawabi. Hij behoorde in 2000 tot die laatste categorie: op weg naar Denemarken strandde hij met zijn vervalste paspoort in Zaventem.

Jaweed Ahmadzay valt in de eerste categorie: hij had bij zijn vertrek in 1999 Antwerpen in gedachten, omdat zijn grootmoeder al in Merksem woonde. Maar de meesten Afghanen vertrokken zonder een echt plan, in de hoop ergens ‘in Europa’ bescherming te krijgen en een nieuwe toekomst te kunnen opbouwen.

‘Alleen met twee dochters, werd ik door de smokkelaar achtergelaten, in de straten van een stad die ik niet kende, in een land waarvoor ik niet gekozen had.’

Anderen hadden uitdrukkelijk de bedoeling om naar Duitsland of het Verenigd Koninkrijk te gaan, vaak om verre of naaste familie terug te vinden die hen zou helpen een nieuw begin te maken. Maar de onvoorspelbaarheden van de vluchtroute en de afhankelijkheid van de smokkelaars beslisten er dus anders over. ‘Om vier uur ‘s nachts werd ik, alleen met twee dochters, door de smokkelaar achtergelaten, in de straten van een stad die ik niet kende, in een land waarvoor ik niet gekozen had’, herinnert Hamida Mahaber zich.

Voor Hasib Jan Habibi, een twintiger die nu in de Abdijstraat op het Kiel woont, duurde de tocht een kleine maand. Sakhi Mirbaz, een advocaat die op Linkeroever woont, had er een dik jaar voor nodig. Sahadi Daria was alles bij elkaar zowat vijftien jaar onderweg, van het moment dat zijn moeder hem voor het eerst in verhuisdoeken wikkelde tot zijn aankomst als niet-begeleide minderjarige asielzoeker in Brussel.

Er is niet één vlucht- of migratieverhaal en er is niet één aankomstverhaal: ieder individueel verhaal is anders begonnen, anders verlopen of anders geëindigd.

Malalai (schuilnaam) en Marzia Masjidi bijvoorbeeld, kochten na een huwelijk met een Belgische Afghaan gewoon een vliegticket naar Zaventem, terwijl de meeste jongeren die arriveren een traumatische overtocht achter de rug hebben waarvoor ze nauwelijks woorden vinden – en al evenmin oren die daar naar willen luisteren.

Maar uiteindelijk telt voor alle Afghanen die ik sprak niet de reis, maar het nieuwe leven waarvoor ze de reis ondernamen. Het zet de populaire wijsheid op zijn kop: niet de reis is de bestemming, maar op de bestemming begint de reis. Nog correcter: het nieuwe leven begint op het moment dat de wachttijd voorbij is, als er positief nieuws komt op de asiel- of beschermingsaanvraag, als de papieren in orde zijn.

Niet dat het dan vanzelf gaat. Sommigen komen aan als pubers, anderen hadden belangrijke functies of succesvolle carrières, maar iedereen moet terug naar Start. Ook wie niet als vluchteling komt, maar zijn of haar huwelijkspartner komt vervoegen.

© Gie Goris

Marzia Masjidi richtte in België een vzw op voor mensenrechten, gendergelijkheid en seksuele intimidatie, gericht op Afghaanse migranten en asielzoekers.

© Gie Goris

Marzia Masjidi werkte tot eind 2012 in het wereldje van de internationale organisaties in Kaboel. Na haar huwelijk zegde ze dat werk op en verhuisde ze naar België. De onderdirectrice, die de verantwoordelijkheid had over 300 werknemers, die in contact stond met ambassades en ministeries, voor geld op de familierekening zorgde en over een auto met chauffeur beschikte, zat plots thuis met niets om handen. In een stad met een vreemde taal.

Ook Dawood Shujazada kent dat gevoel. Hij studeerde wiskunde en fysica, gaf twaalf jaar les en werkte later onder andere voor het ministerie van Jeugd. Zijn vrouw, die als documentaliste voor het parlement werkte, moest vluchten toen ze onder druk gezet werd om veiligheidsdocumenten te bezorgen.

Dawood kwam haar achterna naar de plek waar ze beland was: in een kleine studio op de Amerikalei in Antwerpen. Ze verhuisden naar Hoboken en wonen nu in Borgerhout. ‘Het was allesbehalve makkelijk om een nieuw leven op te bouwen’, zegt Dawood. Hij herschoolde zich tot elektricien, deed een interimbaan in Aartselaar, solliciteert voortdurend. Maar zijn gebrek aan ervaring, zijn manke Nederlands én een rijbewijs dat hier niet geldt vormen elke keer weer drempels waar hij zich over moet tillen.

Nooit opgeven

Het tekent de Afghanen dat ze koppig volhouden. Weigeren slachtoffer te zijn. Bereid zijn van nul en van onderaan te herbeginnen. Hakim Nawabi worstelde zich door het Nederlands en behaalde een master in de Rechten. Marzia Masjidi zette de Humanitarian Welfare Association op, een vzw met focus op mensenrechten, gendergelijkheid en seksuele intimidatie, gericht op Afghaanse migranten en asielzoekers. Farid Safi begon met De Derde Lijn, een Afghaans initiatief gericht op betere informatie over leven in België. Shakerullah Nanikhel en Jaweed Ahmadzay zetten elk apart hun schouders onder twee Afghaanse moskeeën, als ontmoetingsplaats voor Antwerpse Afghanen.

‘Ik werd opgesloten omdat ik asiel wou aanvragen. Dat klopte niet met het beeld dat ik van Europa had.’

Sakhi Mirbaz, die zijn verblijf in België begon met een maand verplicht verblijf in het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel, trok zich op aan zijn eigen bretellen en is intussen advocaat, gespecialiseerd in vreemdelingenrecht. Dat is zijn antwoord op wat hij ‘het trauma van zijn leven’ noemt: ‘Ik werd opgesloten omdat ik asiel wou aanvragen. Dat klopte niet met het beeld dat ik van Europa had.’

Het meest opvallende succesverhaal is wellicht dat van Sahadi Daria, die als jongen letterlijk een hele jeugd op de vlucht was en dus nooit naar school kon, maar nu directeur van een stedelijke basisschool op Linkeroever is.

© Gie Goris

Sahadi Daria, directeur van een stedelijke basisschool op Linkeroever: ‘De Afghaanse jongeren die hier terechtkomen hebben héél veel meegemaakt, zowel thuis als onderweg. Dat maakt hen sterk.’

© Gie Goris

‘Het mooiste moment sinds ik in België toekwam,’ zegt Hamida Mahaber, ‘was toen ik werk vond.’ Ze houdt er niet van om stil te zitten en toe te kijken. En dus zorgde de coronapandemie voor een dieptepunt in haar Belgische jaren: ‘Plots kon ik niet meer aan de slag. En ik besef dat solliciteren steeds moeilijker wordt: mijn leeftijd zit niet mee, en ondanks mijn voortdurende inzet om Nederlands te leren, is ook de taal een zwak punt in mijn sollicitatie.’

Als ze het zelf over succes hebben, kijken de meeste Afghanen – in een typische reflex voor eerstegeneratiemigranten – voorbij hun gevecht met taal, omgeving en verleden. Dat ze aan de slag moesten als havenarbeider, ongeschoolde arbeider of hulpje in een bejaardenhuis, ondanks diploma’s of indrukwekkende cv’s, wordt zonder veel gemopper aanvaard. Al leggen ze zich daar niet bij neer en vecht de ene tot hij ambulancier wordt, de andere tot ze aanspreekpunt wordt voor het beleid.

De echte succesverhalen die ik noteer, zijn de diploma’s van de kinderen die al oud genoeg zijn: rechten, biomedische wetenschappen, geneeskunde, apotheek, bouwkundig architect… Zij die nog kleine kinderen hebben, blikken al met veel verwachting vooruit op het moment dat ze zelf ook zulke opsommingen kunnen maken. Maar die opwaartse ambitie van de oudere generatie belet niet dat er zich tegelijk een sociaal drama aftekent onder de Afghaanse jongeren.

De jeugd, de toekomst?

‘De jongeren arriveren hier met grote verwachtingen die hen aangepraat zijn door de smokkelaars’, zegt Bazsaz Gul Ahmad, een communistische oud-strijder die al in 1997 in België aankwam. ‘Ze geloven haast dat de papieren, de huisvesting en de comfortabele inkomens op hen liggen te wachten. Als geen enkele van die beloften blijkt te kloppen, dan is de teleurstelling groot. Ze verliezen hoop en vaak ook de energie om er op eigen krachten toch wat van te maken.’

‘Als er nu niet geïnvesteerd wordt in die jongeren, vrees ik dat ze morgen wel eens de nieuwe lichting “probleemjongeren” van de stad zouden kunnen worden.’

Ook Shakerullah Nanikhel, kruidenier en drijvende kracht achter de moskee en het jongerencentrum in de Tulpstraat, maakt zich zorgen. Hij vindt dat de overheid veel meer moet doen, vooral voor de niet-begeleide minderjarige asielzoekers uit Afghanistan: ‘Want als er nu niet geïnvesteerd wordt in die jongeren, vrees ik dat ze morgen wel eens de nieuwe lichting “probleemjongeren” van de stad zouden kunnen worden.’

© Gie Goris

Shakerullah Nanikhel, kruidenier en drijvende kracht achter een moskee en jongerencentrum: ‘Investeer in de Afghaanse jongeren, zodat ze niet de nieuwe probleemjongeren worden.’

© Gie Goris

‘De Afghaanse jongeren die hier terechtkomen hebben héél veel meegemaakt, zowel thuis als onderweg’, zegt Sahadi Daria. ‘Dat maakt hen sterk. Ze werden er volwassen overlevers door. Toch zie je dat ze het moeilijk hebben om op het rechte pad te blijven eenmaal ze in dit beloofde land zijn toegekomen.’ Dat komt, voegt hij toe, omdat de Afghaanse opvoeding heel streng is, maar geen structuur biedt. In België wordt het net omgekeerd: veel structuur en regels, maar helemaal niet streng. ‘Ze moeten plots hun eigen keuzes maken, ze zijn verantwoordelijk voor hun eigen zelfontplooiing. Daartoe zijn ze niet uitgerust.’

Hakim Nawabi onderstreept dat de Afghanen die de voorbije jaren toekwamen een heel ander profiel hebben dan de mensen van zijn generatie.

‘De meeste jongeren vandaag zijn ongeschoold of laaggeschoold, niet weinigen van hen zijn bijna of helemaal analfabeet. Het is een generatie die geboren werd en opgroeide in oorlogsomstandigheden. Als ze al naar school konden gaan, was het onderwijs ondermaats. De jongens zijn opgegroeid zonder regels of gezag want hun vaders waren afwezig, ofwel omdat ze verwikkeld waren in de oorlog of omdat ze voltijds bezig waren een beetje inkomen te verdienen voor het gezin. Hun moeders waren niet geschoold en onmachtig om in de snel veranderende wereld gezag uit te oefenen over hun zonen. Wanneer die jongeren hier toekomen en in asielcentra geplaatst worden, verdrinken ze in de tsunami aan regels, geboden en verboden waaruit het leven in een centrum opgetrokken is. Uiteraard botst dat.’

Bovendien zijn de jongeren thuis vertrokken met de opdracht om in Europa genoeg geld te verdienen, zodat ze de familie thuis mee kunnen onderhouden. En daar worden ze dagelijks aan herinnerd via Facebook of WhatsApp.

Sahadi Daria: ‘De onzekerheid en onveiligheid van Afghanistan verlaten hen nooit. Dag en nacht maken ze zich zorgen om wie thuis achterbleef en worden ze herinnerd aan hun verantwoordelijkheid. Die stress zorgt voor slechte schoolresultaten. Dat doet de frustratie groeien en voedt het gevoel dat ze hier niet thuis en niet welkom zijn. Sommigen gaan aan de slag in doodlopende baantjes die slecht betaald worden, anderen raken echt van het goede pad af en worden straatdealers of sukkelen een of andere verslaving in. Voor veel te veel jongeren is de vriendengroep de enige thuis. Maar die functioneert eerder als een krabbenmand: iedereen die toch probeert op te klimmen, wordt opnieuw naar beneden getrokken door de anderen.’

‘Zij willen niet geholpen worden als slachtoffers, want dat zijn ze niet. Ze willen vooruit, maar weten niet hoe.’

Daria vindt daarom dat de stad dringend opnieuw moet investeren in straathoekwerk: mensen die zelf uit de buurt komen, die zelf een achtergrond hebben als migrant, die zelf “van de straat” zijn. ‘Zij begrijpen de jongeren, spreken hun taal en kennen de weg naar plekken of diensten die hen kunnen helpen. Je moet de jongeren begeleiden. Niet door hen te vertellen wat mag, moet of verboden is, maar door samen de weg af te leggen. Zij willen niet geholpen worden als slachtoffers, want dat zijn ze niet. Ze willen vooruit, maar weten niet hoe. Je moet werken met hun sterktes, op basis van hun trots. Repressie werkt vaak averechts.’

Het andere geslacht

Een van de grote culturele knopen die de Afghaanse jongens moeten ontwarren, is de manier waarop ze omgaan met meisjes en vrouwen. ‘Ik kwam onlangs een man tegen die al twaalf jaar in België woont, maar nog altijd niet in staat is om een gewoon gesprek aan te knopen met een vrouw’, zegt Marzia Masjidi. ‘Dat is dramatisch, maar niet verwonderlijk. Veertig jaar oorlog en conflict heeft Afghanistan echt ten gronde gericht.’

Het verhaal van Malalai maakt die zorgen heel concreet. Als ze inkopen doet, zegt ze, gaat ze het liefst naar de lokale supermarkt. Alleen als ze heel specifieke kruiden of dergelijke nodig heeft, zal ze de Afghaanse winkels aandoen. ‘Daar krijg ik te veel vragen’, vertelt ze. ‘Waarom ben je alleen? Waar is je man? Daar word ik zenuwachtig van. Daarom mijd ik de Afghaanse netwerken en winkels.’

Het is niet makkelijk om als vrouw in Antwerpen te leven, zegt Malalai even later. ‘Het zijn niet alleen de Afghaanse mannen, maar ook de Marokkaanse die me voortdurend dwingen sterker te zijn dan ik ben, die van kleine zorgen grote problemen maken, die me kwetsbaar maken. Ze willen je altijd “beschermen”: je kent de weg niet, je kent de taal niet, je komt in de problemen… Maar net daardoor word je ingeperkt en onzeker.’

Malalai heeft nu de knop omgedraaid: ‘Laat hen maar praten. Ik ga op eigen benen staan en zal mijn eigen problemen aanpakken.’ Dat klinkt flinker dan ze is, want zoveel moed tonen en daar ook nog je eigen naam onder zetten, dat is een brug te ver. Daarom gebruiken we een schuilnaam.

Respect

Respect, dat is misschien wel het belangrijkste dat de oudere generatie Afghanen als cultureel erfgoed wil doorgeven aan hun eigen kinderen en aan de jongeren. Alleen werkt “respect” anders in Afghanistan dan in Antwerpen.

Weten Afghaanse adolescenten wel hoe ze respectvol om moeten gaan met meisjes of vrouwen die zich niet aan purdah houden, de gedragscode tussen mannen en vrouwen in het openbare leven, en die hen ook aanraken zonder er bij stil te staan? ‘Dat weten veel alleenwonende jongeren niet’, zegt Jaweed Ahmadzay in een lege moskee. ‘Ze denken al snel dat alles hier mag, zodra de grenzen die ze kennen overschreden worden.’

Nogal wat gesprekspartners wijzen de conservatieve, islamitische normen met de vinger voor dat culturele onvermogen. Anderen zijn er rotsvast van overtuigd dat net het vasthouden aan de islam de jongeren het houvast biedt dat ze ontberen. ‘Europa zou beter moeten toezien op de migratie’, zegt Bazsaz Gul Ahmad. En hij bedoelt, voor de goede orde, niet dat er nog meer militair geweld ingezet moet worden om de grenzen nog beter te bewaken.

Wel dat de opvang van de jongeren beter moet. Met meer omkadering, meer begeleiding, meer taalonderwijs, meer ondersteuning bij het zoeken naar een baan. ‘Want anders zijn ze een vogel voor de kat voor conservatieve predikanten. Ze komen immers uit een land dat al dertig jaar gedrenkt is in gepolitiseerde religie. Die is er altijd en overal.’ En dat leidt tot een bijna automatische reflex als de problemen te groot of te uitzichtloos worden, denkt hij: ‘Dan grijpen ze naar de islam uit de dorpsmoskeeën of -madrassa’s.’

Toen Hamida Mahaber nog aan het hoofd stond van het lager onderwijs voor heel Afghanistan, was er één constant probleem: ‘De conservatieve islamisten, die altijd wel een reden hadden om tegen goed onderwijs te zijn. Het was te gemengd, niet islamitisch genoeg, te westers, whatever.’

Daarom gaat ze in Antwerpen niet naar de moskee. Of ook hier een conservatieve islam gepredikt wordt, met alle negatieve implicaties voor meisjes en hun onderwijskansen, weet Hamida dus niet. Ze heeft er ook geen behoefte aan het te weten. Bidden kan ze thuis ook.

Deze reportage werd gerealiseerd met steun van Fonds Pascal Decroos.

Deze reportage werd geschreven voor het lentenummer van MO*magazine. Voor slechts 32 euro kan je hier een jaarabonnement nemen! Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.