Hoe doen de kinderen van de Syrische oorlog het in België?

Reportage

Toekomst maken met een oorlogsverleden

Hoe doen de kinderen van de Syrische oorlog het in België?

Hoe doen de kinderen van de Syrische oorlog het in België?
Hoe doen de kinderen van de Syrische oorlog het in België?

Ze zijn met meer dan vijf-en-een-half miljoen, de Syriërs die door de oorlog over de hele wereld zijn uitgezwermd. In Europa zijn er ruim een miljoen gearriveerd tussen 2011 en 2017 en in ons land staat de teller eind 2016 op 18.904. Onder hen heel wat kinderen. Hoe zit het met hen? Hoe kijken ze naar hun verscheurde land? Hoe was hun parcours? En vooral: hoe doen ze het nu? Is er genoeg aandacht voor hun specifieke noden of gaan we het binnenkort weer over een verloren generatie hebben?

© Chris De Bode

Fotograaf Chris De Bode maakte een serie portretten van kinderen van Syrische afkomst, die op de vlucht zijn. “Seven” toont zevenjarigen, die dus zo oud zijn als het Syrische conflict. Het zijn niet de kinderen die in dit artikel aan bod komen.

© Chris De Bode​

Ze zijn met meer dan vijf-en-een-half miljoen, de Syriërs die door de oorlog over de hele wereld zijn uitgezwermd. In Europa zijn er ruim een miljoen gearriveerd tussen 2011 en 2017 en in ons land staat de teller eind 2016 op 18.904. Onder hen heel wat kinderen. Hoe zit het met hen? Hoe kijken ze naar hun verscheurde land? Hoe was hun parcours? En vooral: hoe doen ze het nu? Is er genoeg aandacht voor hun specifieke noden of gaan we het binnenkort weer over een verloren generatie hebben?

Alle vier wachten ze in het achterkamertje van een apotheek in Brussel. De negenjarige Bilal* zou het liefst onzichtbaar willen zijn. Hij wil zeker niet als eerste aan het woord komen. Een complex verhaal van een gezin dat met een humanitair visum naar ons land is gevlucht.

Mohammed (14): ‘Mijn papa vertrok één jaar voor ons. Alle mannen in mijn omgeving waren weg. Ik was de man in huis. Ik moest de taken van mijn vader overnemen.’

De veertienjarige Mohamed [*] wil best praten. Kort en zwaar als lood komen de woorden uit zijn mond. Hij zou in het tweede jaar middelbaar moeten zitten. Maar hij zit in de zesde klas. Hij heeft Frans geleerd en haalt mooie cijfers op school. Hij wil piloot worden. ‘Mijn papa vertrok één jaar voor ons. Alle mannen in mijn omgeving waren weg. Ik was de man in huis. Ik moest de taken van mijn vader overnemen.’ Syrië? ‘Ik hou van Syrië’, zegt hij met een glans in de ogen. Moeilijk om uit te maken of het een glans van vreugde is of van verdriet.

De zestienjarige Sanae is erg schuchter. Haar stem is nauwelijks hoorbaar. Ze heeft angst gekend. Angst om in zee te verdrinken, angst voor de autoriteiten in Griekenland. De Palestijns-Syrische heeft samen met haar gezin vanuit Turkije de boot naar Griekenland moeten nemen. ‘Op verschillende momenten dacht ik dat ik dood zou gaan’, vertelt ze. Ze wilde onderwijzeres worden. Na één jaar taalonderwijs in Brussel studeert ze nu voor kinderverzorgster.

‘De oorlog komt door slechte presidenten’, zegt de negenjarige Amin. ‘We hebben een kleine kamer en we zijn met acht. In Syrië hadden we drie kamers. Er is stof en er zijn stenen op straat, maar toch vind ik Syrië leuker’, zegt Lamar van haar kant. ‘De elektriciteit viel telkens uit in Syrië.’ Amin en Lamar volgen taallessen Arabisch gegeven door de VUB in Brussel.

Praten met kinderen is vaak ook met hun ouders praten.

© Chris De Bode

© Chris De Bode​

Lina kan haar tranen niet bedwingen als ik haar vraag of het mogelijk is om met haar elfjarige zoon te spreken. ‘Het gaat om mijn land, begrijpt u’, zegt ze zachtjes. ‘U mag met Michel praten, maar ik wil eerst met zijn vader overleggen.’ Lina en haar man praten nooit over de oorlog in het bijzijn van hun kinderen. Op de school van Bassel, hun zoontje van negen, is er zelfs een bom gevallen. ‘Eigenlijk weten we niet hoe we ermee moeten omgaan’, vertelt ze later.

‘Ik denk dat Michel de eerste van zijn school voor wiskunde zal zijn. Misschien zal hij de beste cijfers voor wiskunde van heel Mechelen halen’, zegt zijn vader trots.

Michel en Bassel lijken als vissen in het water in hun nieuwe omgeving. De twee jongens drukken zich uit in vloeiend Nederlands, toch zijn ze pas anderhalf jaar in België. Ze doen het ook heel goed op school. ‘Ik denk dat Michel de eerste van zijn school voor wiskunde zal zijn. Misschien zal hij de beste cijfers voor wiskunde van heel Mechelen halen’, zegt zijn vader trots.

De man houdt zich sterk. Een brede glimlach ligt voortdurend om zijn mond. Maar voor Lina is het duidelijk anders. ‘Voor ons is het leven voorbij. Er is te veel kapot gegaan. Al onze aandacht gaat nu naar de kinderen. We hopen dat ze het beter zullen hebben.’ Michel en zijn broer hebben niet zoveel tijd om aan Syrië te denken. Ze hebben het druk met de vele naschoolse activiteiten. De ouders, hoogopgeleid, vinden scholing enorm belangrijk en hebben geen politiek standpunt over Syrië. ‘Wij behoren tot een minderheidsgroep in Syrië. We houden ons liever niet met politiek bezig’, zegt hij.

Moeilijke weg

De drie dochtertjes van Youssef doen het redelijk goed op school. Hij en zijn vrouw volgen taallessen Nederlands. In Syrië werkten ze in de medische sector. Ze hebben een opleiding van twee jaar in het hoger onderwijs gevolgd, maar die werd hier niet erkend. Hun diploma wordt gelijkgesteld met een diploma middelbaar beroepsonderwijs. Een grote teleurstelling voor het stel.

© Chris De Bode

© Chris De Bode​

‘Wij hebben het in Syrië volgehouden zolang we konden. De beslissing om toch te vluchten heeft een jaar in beslag genomen. Mijn man is als eerste vertrokken, want hij dreigde ingezet te worden in het leger. We zijn een jaar in Turkije gebleven. Nu zijn we geïnstalleerd. We hebben een woning en de kinderen gaan naar school hier in Mechelen. Nu pas beseffen we dat de moeilijkheden niet achter de rug zijn en dat we nog een lange en moeilijke weg voor ons hebben’, zegt Maha.

‘Er zijn twee lastige kwesties waar de kinderen mee af te rekenen hebben’, zegt Youssef. ‘Er is de kwestie van de identiteit: wie ben ik? En de kwestie van de vluchteling: het kwetsende statuut waarin ze zijn terechtgekomen.’

Voor de twaalfjarige Nada is die identiteit duidelijk geen kwestie. Nu niet, althans. ‘Ik ben Koerdisch’, zegt ze met volle overtuiging. Ze is heel trots dat ze niet in een OKAN-klas, een onthaalklas voor nieuwkomers, is beland. ‘Ik heb me hard ingezet om de taal te leren en dat is me goed gelukt. Ik haal goede cijfers en mijn leerkracht vindt dat ik heel snel Nederlands heb geleerd.’

Ook Nada’s moeder is trots op haar dochter. Maar ze maakt zich zorgen over de school waar Nada en haar zusje nu zitten. ‘Het gaat niet goed met de meisjes’, zegt ze. ‘Mijn jongste komt vaak huilend terug naar huis. Ze valt de laatste tijd veel te vaak en komt met schrammen terug, aan haar gezicht en op haar knie. Het probleem is dat ik nu niet weet waaraan dat te wijten is en welke school de beste voor hen is.’

Eenzaamheid

Ook Nada vindt het niet meer zo leuk in haar school. Het lukt haar maar niet om vriendinnen te maken. ‘We zijn met negen meisjes in onze klas. Er vormen zich altijd twee groepen van vier. Ik heb gevraagd of ik erbij mocht, maar de meisjes willen me niet in hun groep opnemen, want ze zijn al met z’n vieren, zeggen ze. Ik ga met de leerkracht praten, want een groep van vier kan evengoed een groep van vijf worden.’

En toch beseft Nada dat ze meer geluk heeft gehad dan kinderen die recent naar haar school zijn gekomen. ‘Ik zie Billy altijd helemaal alleen op de speelplaats. Ook Aziz is altijd alleen. Niemand wil met hen spelen. Dat was anders met ons. Toen we nieuw op school waren, kwam iedereen naar ons toe. Alle leerlingen wilden meer over ons en over Syrië weten. Nu zijn ze op school niet meer geïnteresseerd in nieuwkomers’, concludeert ze.

Nada (12): ‘Ik kijk nooit naar de televisie als het over Syrië gaat. Ik wil van dat verdriet weg.’

Of ze het nieuws over Syrië volgt? ‘Ik kijk nooit naar televisie als het over Syrië gaat. Ik wil van dat verdriet weg’, zegt ze. Het verdriet is in het leven van Nada binnengeslopen toen haar vader vertrok. En dat heeft twee jaar geduurd. ‘We zijn van Syrië naar Irak vertrokken en we zijn daar één jaar gebleven, daarna zijn we naar Libanon gegaan, waar we vier maanden zijn gebleven, en toen zijn we naar België gekomen.’

Nada’s vader behoort tot de zogenaamde Maktoemien, Syrische Koerden die geen recht hebben op de Syrische nationaliteit. ‘In 1962 was er een volkstelling in de Koerdische regio in Syrië. Wie niet ingeschreven was, omdat hij pakweg op het veld aan het werk was, werd niet meegeteld. En wie toen niet meegeteld werd, wordt tot de huidige dag niet als Syriër beschouwd’, vertelt Nada’s moeder. En zo zijn er heel wat Syrische Koerden die nu staatloos zijn. De Syrische autoriteiten beschouwen hen als immigranten uit Turkije en Irak.

Shadan Alhamwi, voor de oorlog leerkracht Engels, heeft “life skills”, levensvaardigheid aan kinderen tussen zes en twaalf jaar in Syrische vluchtelingenkampen gegeven. Ze heeft dat ook hier gedaan, in vluchtelingencentra in Kapellen en Sint-Niklaas. ‘Het gaat om een project dat kinderen leert met moeilijkheden om te gaan. Zo kunnen ze hun gevoelens van verdriet, verlies, mislukking, angst of woede op een vreedzame manier uiten, ’ zegt Shadan Alhamwi. Kinderen hebben de behoefte te praten. Ze hebben behoefte aan mensen die naar hen luisteren. En daar ontbreekt het nu aan, stelt ze vast. ‘Niet alleen beseffen de ouders dat niet goed genoeg, ze hebben zelf mensen nodig die naar hen luisteren’, zegt ze.

Zoektocht

De ouders lijken soms meer verloren te zijn dan hun kinderen. En dat komt, zegt kinder- en jeugdpsychiater Winny Ang, die met vluchtelingen- en migrantenkinderen in Antwerpen werkt, doordat kinderen dankzij de school ook snel in de samenleving terechtkomen. ‘Ze volgen les en hebben een duidelijker perspectief. Bij de ouders is het anders. Ze leren de taal, maar hun integratie in de samenleving is een traag proces. Ze komen hier aan en ze weten niet of ze aan werk raken, ze weten niet of hun diploma’s hier geldig zijn en ga zo maar door. Je ziet ze ook vaak zoeken hoe ze hun eigen taal en cultuur aan hun kinderen kunnen doorgeven. Dat alles heeft natuurlijk invloed op de zoektocht naar een nieuw begin en een plaats in de samenleving.’

© Chris De Bode

© Chris De Bode​

Kinderen die uit een oorlogssituatie komen, hebben vaak ernstige trauma’s, maar slechts een deel van hen ontwikkelt wat posttraumatische stressstoornis (PTSS) wordt genoemd. ‘Sommige onderzoeken spreken van een percentage van twintig procent, andere weer van veertig procent’, zegt Winny Ang. ‘Het is variabel, want het hangt van zoveel factoren af: van wat er vóór de immigratie is gebeurd, van wat ze tijdens de vlucht meegemaakt hebben en ook van hoe mensen in het land van aankomst ontvangen worden. Het hangt ook van de individuele aanleg, van de persoonlijke kwetsbaarheid van mensen af. Uiteindelijk zijn mensen heel erg veerkrachtig’, zegt de psychiater. ‘Een van de elementen die kunnen helpen is de snelheid waarmee ze de taal leren, maar dat is ook niet doorslaggevend’, zegt ze.

De meeste kinderen en hun ouders proberen de onthaalklassen zoveel mogelijk te vermijden. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen uit OKAN-klassen vaak naar het technisch of het beroepsonderwijs doorverwezen worden. Deze leerlingen worden voornamelijk op hun kennis van het Nederlands gescreend. En zelfs wanneer ze in een eerste jaar in het ASO terechtkomen, is het watervaleffect bij hen groter.

‘Een onthaalklas is soms onvermijdelijk’, zegt Winny Ang. ‘Natuurlijk heerst soms het gevaar van de labels. In sommige scholen heeft men de onthaalklas zelf een aparte ingang gegeven, dat is natuurlijk niet goed. Het zou mooi zijn als er meer uitwisseling zou komen tussen de OKAN-klassen en de rest van de school.’

Verlies

‘Een land dat kapot gaat is een groot verlies. Dat is heel ernstig. Dat verlies wordt op velerlei gebied ervaren. Het is logisch dat je soms compleet overmand wordt door het verlies, maar vaak proberen mensen aanknopingspunten te vinden om toch verder te gaan. Wat de twaalfjarige Nada bijvoorbeeld doet wanneer ze zegt dat ze van het verdriet weg wil, is haar verdriet parkeren om voort te kunnen’, zegt Winny Ang. ‘Dat is een overlevingsmechanisme.’

‘Het verdriet parkeren of sommige elementen van de eigen identiteit opzijzetten gaat onbewust. Maar het is nooit lineair. Het is dynamisch. Wat je verdrongen hebt, je verlies, je roots, je trauma’s, het komt op je route op de een of ander manier terug.’

In 2015 en 2016 was er veel te doen over vluchtelingen. Men had het over de vluchtelingencrisis. ‘Maar het is juist nu de aandacht verslapt is dat de hulpverleners alert moeten zijn voor vluchtelingenkinderen. Het is nu dat deze kinderen en adolescenten problemen vertonen omdat hun trauma nooit verwerkt is’, zegt Stéphanie De Maesschalck, huisarts in het ELG De Piramide in Menen en gastdocent diversiteit aan de faculteit geneeskunde UGent.

‘Ook belangrijk is dat we de vluchtelingen zelf moeten betrekken bij wat we doen, zodat ze zelf kunnen zeggen wat ze nodig hebben. We moeten een groter beroep doen op hun competenties, dat gebeurt nu veel te weinig.’

‘Huisartsen zouden alert moeten zijn voor signalen van hun patiënten en Huizen van het Kind, dat zijn netwerken van hulpverleners uit verschillende hoeken: het CLB, CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk), Kind en Gezin, maar ook scholen en huisartsen die samenwerken rondom kinderzorg, zouden meer moeten focussen op vluchtelingenkinderen. Want nu acute kwesties zoals papieren, huisvesting en scholing opgelost zijn, komen andere problemen die naar de achtergrond waren geduwd naar boven’, zegt De Maesschalck, die tot 2017 centrumarts was in het opvangcentrum van Fedasil in Poelkapelle.

‘Ook belangrijk is dat we de vluchtelingen zelf moeten betrekken bij wat we doen, zodat ze zelf kunnen zeggen wat ze nodig hebben. We moeten een groter beroep doen op hun competenties, dat gebeurt nu veel te weinig’, zegt De Maesschalk nog.

Hoe we mensen het gevoel kunnen geven dat ze erbij horen, blijft voor kinder- en jeugdpsychiater Winny Ang de grootste uitdaging. ‘Niet alleen volwassenen maar ook kinderen zitten vaak gewrongen tussen hun verschillende identiteiten. Wie ben ik? Tot welke groep behoor ik? Dat is een zoektocht die levenslang kan duren. Ik zie dat bij migrantenkinderen van de derde en vierde generatie. Het is ook voor Vlamingen moeilijk om uit hun comfortzone te komen en hun eigen identiteit ter discussie te stellen. Dat is een spanningsveld en daar zitten we middenin’, besluit Ang.

[*] De namen van de kinderen en hun ouders werden gewijzigd om hun privacy te beschermen.

Dit artikel werd geschreven voor het zomernummer van MO*magazine. Voor slechts €28 kan u hier een jaarabonnement nemen!