Botsing tussen traditie en vooruitgang
Van liefdeshutten tot dodenbossen: eeuwenoude rituelen in Cambodja vervagen
In het noordoosten van Cambodja wonen meer dan 20 etnische groepen, elk met een eigen verhaal, aparte gebruiken, godsdiensten en soms een eigen taal. Moeten etnische tradities beschermd worden als cultureel erfgoed of is dit een verloren strijd tegen ‘de vaart der volkeren’?
Een ngo steunt het koppige verzet van de Pounong
© Kris Janssens
In het noordoosten van Cambodja wonen meer dan twintig etnische groepen, elk met een eigen verhaal, aparte gebruiken, een mix van godsdiensten en soms een eigen taal. Er gaan stemmen op om de gebruiken en rituelen van deze volksgroepen beter te beschermen. Zo ijveren de Verenigde Naties voor het recht van deze minderheden om hun eigenheid te bewaren. Moeten etnische tradities zoals animisme, lijkenbossen of liefdeshutten beschermd worden als cultureel erfgoed of is dit een verloren strijd tegen “de vaart der volkeren”?
‘Wat ga je in godsnaam in Tropeang Krohom doen?’ De chauffeur van het pendelbusje draait zich naar mij om en kijkt me niet begrijpend aan. Er zijn maar weinig passagiers die hier, een gehucht tussen twee provincieplaatsen in, een tussenstop maken.
Tropeang Krohom of ‘rode vijver’ ligt aan een afsplitsing van de hoofdweg. De naam verwijst naar de bloedrode aarde die typisch is voor deze provincie Ratanakiri.
Van hieraf gaat het verder met de motor over een hobbelige en onverharde weg. Langsrijdende vrachtwagens doen grote stofslierten opwaaien. De dofgroene bomen zijn bedekt met een dikke laag van hetzelfde rode zand.
Botsing tussen traditie en vooruitgang
Iedereen is hier onderweg. Sommigen licht gepakt, zoals wij, anderen met karrenvrachten groenten, cassave of suikerrietstengels die van het veld naar de markt worden gebracht. Een rondrijdende verkoper heeft z’n hele motorfiets volgehangen met spulletjes die hij dorp per dorp verkoopt.
In deze provincie woont ongeveer 1 procent van de 17 miljoen Cambodjanen. Ze bestaat vooral uit dorpen met telkens zowat 60 gezinnen die verspreid liggen over uitgestrekte valleien. Ik ga naar ‘Kbaal Romeas’ (letterlijk ‘kop van de neushoorn’) aan de Srepok, een zijarm van de Mekong.
Dit is een plek waar de botsing tussen traditie en vooruitgang pijnlijk duidelijk is geworden.
Het oude dorp Kbaal Romeas is onder water gelopen
© Kris Janssens
Waterkrachtcentrale
In 2017 werd een enorme dam gebouwd aan de samenvloeiing van de Srepok met de Sesanrivier, in het westen van Ratanakiri. De elektriciteitscentrale veranderde een bewoond gebied van 34.000 hectare in een reusachtig waterreservoir. Duizenden inwoners moesten verhuizen naar een nieuwe locatie met nieuwbouw en uitbreidingsmogelijkheden. Maar een vijftigtal ‘Pounong’-gezinnen weigert deze plek te verlaten.
Eerst gebruikten ze bootjes om de oude dorpsweg te blijven gebruiken. Daarna liepen de typische schaduwplekken onder de paalwoningen langzaam vol water.
Intussen wonen de dorpelingen iets verderop, nog altijd op vaarafstand van de oude stek. Ironisch genoeg is dit gebied, vlak bij een waterkrachtcentrale, niet aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Betalen voor stroom van die vermaledijde dam willen ze hier sowieso niet. Een Cambodjaanse ngo die het koppige verzet steunt, zorgt voor zonnepanelen om nachtlampjes te doen branden en mobiele telefoons op te laden.
‘Ik ben enkele keren in het nieuwe dorp geweest, om een ziek familielid te bezoeken, maar ik ga er nooit wonen’, zegt Poo (64). Hij toont mij zijn rijstveld, waar net geoogst is. ‘Deze grond is mijn identiteit’, zegt hij. Ik ken verschillende Cambodjaanse woorden die ‘traditie’ of ‘origine’ betekenen, maar ik had ze nog nooit samen in één zin horen gebruiken.
Dodenbos
Net als de meeste etnische gemeenschappen, hebben de Pounong de gewoonte om lichamen te begraven en niet te cremeren zoals boeddhisten. De geesten van de overledenen dwalen hier nog rond en daarom willen deze mensen niet vertrekken.
De begraafplaats van Kbaal Romeas staat helemaal blank en is niet meer te bezoeken. Om meer te weten over deze dodencultus, reis ik naar andere dorpen in het noordoosten van Cambodja, richting Laos en Vietnam. De huidige grenzen tussen de drie landen van voormalig Indochina zijn in de jaren 50 door de Fransen vastgelegd, maar de minderheidsgroepen wonen hier al veel langer.
In het Tompoundorp Katai, in vogelvlucht zo’n twintig kilometer van Vietnam, vertelt een jonge vrouw dat ze me niet naar het prey khmaoch of lijkenbos wil brengen. Lichamen worden er ritueel begraven en daarna aan de natuur overgelaten, ver weg van de levende zielen.
Vijf kinderen willen wel met me mee, op voorwaarde dat we in groep blijven. Ik zie hoe twee jongens elkaars hand vastnemen. Eens in het bos horen we enkel nog het geluid van onze voetstappen door de dorre bladeren en het krassen van een kraai. En dan doemt het eerste graf op: een houten constructie met versieringen en een steen met de foto van een vrouw, met de typische pijp in haar mond. Andere kleine grafzerken, verspreid tussen de bomen, zijn al verder in elkaar gezakt. De plek heeft iets macabers, maar tegelijk straalt er ook rust vanaf.
Tompounkinderen willen we wel het lijkenbos laten zien, maar hebben toch schrik
© Kris Janssens
Jacques Vermeire
Ook bij de ‘Charai’-gemeenschap bestaat deze traditie. Leejapheuy (68) zit op een bankje in het zand onder een tentzeil, in het midden van zijn dorp ‘Loom’. Hij woont hier al heel zijn leven, werkte tot aan zijn pensioen als soldaat, en heeft alles al wel al eens een keertje gezien in het leven.
De man heeft een luide stem en praat zoals Jacques Vermeire die wielrenners imiteert: met veel onduidelijke tussenklanken. Ik kan de grote lijnen van zijn verhaal wel volgen, maar ik raak er niet veel wijzer uit. Dat de Charai de Charai zijn en de Tompoun de Tompoun en dat ik me daar verder niet te veel vragen bij hoef te stellen.
Hij is de man die de houten sculpturen maakt, die volgens het animisme de graven beschermen. In het dodenbos zie ik een beeld van een man met een geweer en een afbeelding van een olifant. Bij elk overlijden wordt in principe een waterbuffel geslacht, al laten steeds meer families dat gebruik achterwege omdat zo’n dier al gauw een paar honderd dollar kost.
Plantages
De tocht gaat verder langs kronkelige zandwegen en smalle bruggetjes, kriskras door het ruwe landschap, dat tijdens het regenseizoen in één grote modderpoel verandert.
Onderweg zien we arbeiders op cassaveplantages. Set, een jongen van amper 12, komt uit Kandal provincie, meer dan 500 kilometer naar het zuiden. Hij zegt dat hij hier enkel voor het oogstseizoen is en daarna in zijn geboortedorp opnieuw naar school zal gaan. ‘Op die manier verdwijnt de traditionele cultuur natuurlijk ook’, zegt Mana (37), mijn motorrijder. Seizoensarbeiders en tijdelijke bewoners volgen de oude gebruiken niet.
Het landschap verandert en we komen voorbij kilometerslange rubberplantages, met een zwart kommetje aan elke boomstam. ‘Tien jaar geleden waren de wegen hier veel smaller’, herinnert Mana zich. ‘Maar deze rubberbedrijven hebben grote landconcessies afgesloten en willen met vrachtauto’s tot diep in het bos kunnen rijden’.
Seizoensarbeiders oogsten cassave
© Kris Janssens
Oorspronkelijke bewoners
Rond het middaguur bereiken we Ta Veng, alweer een dorp met eenvoudige houten huisjes op zandgrond. Enkele buren zitten gehurkt op de grond rond een vuurkom met gloeiende houtskool. De lunch bestaat uit zelfgeoogste groenten met gezifte rijst. Honden komen op ons toegelopen en lijken om ter hardst te willen blaffen. Varkens lopen vrij rond. Kinderen op blote voetjes roepen al van ver dat er bezoekers aankomen.
‘De oorspronkelijke bewoners trekken steeds dieper het bos in’.
We worden ontvangen door Makara, die in deze ‘Prouw’- gemeenschap is ingetrouwd. Hij mankt een beetje (‘een afwijking uit mijn kindertijd’), maar dat weerhoudt hem er niet van ons het dorp rond te leiden. Hij vindt de traditionele cultuur wel interessant, maar voor hem is er ook een praktisch aspect.
‘Bij de monniken in de boeddhistische pagode zijn crematies gratis’, zegt Makara, ‘terwijl begrafenissen wel wat kosten. Dan is de keuze snel gemaakt’. Hij merkt ook dat er meer en meer gronden en plantages opgekocht worden door Khmer-inwijkelingen. ‘De oorspronkelijke bewoners trekken steeds dieper het bos in’.
Daten in de liefdeshut
Op de terugweg komen we voorbij verschillende Kreung-dorpen. Die gemeenschap staat bekend om de ‘liefdeshutten’, kleine privéhuisjes waar opgroeiende dochters huwelijkskandidaten ontvangen. De traditie is ontstaan omdat het in een afgelegen dorp, zonder internet, moeilijk is om te ‘daten’.
‘Jongeren willen niet per se weg uit het gebied, maar verliezen hun interesse voor de specifieke gebruiken.’
‘Ik heb in mijn tijd drie liefjes gehad in zo’n hutje, voor ik mijn huidige echtgenoot ontmoette’, zegt Semapohean (60) lachend. ‘En ja, de jongens mochten blijven slapen. Eén of twee nachten en dan weer weg’. Want het meisje beslist of er een bruiloft van komt. Het gebruik is opmerkelijk in een land waar huwelijken niet per se gearrangeerd zijn, maar toch vaak de goedkeuring van de familie moeten krijgen.
Maar vandaag bestaan de liefdeshutten niet meer. ‘Af en toe bouwen we er nog één om aan toeristen te tonen, maar jongeren gebruiken hun telefoon om elkaar te ontmoeten’. Bovendien wonen gezinnen nu in grotere huizen, waar de kinderen een aparte kamer en dus voldoende privacy hebben. Semapohean blijft er gelaten bij.
Sookanjerai (52) is pessimistischer. ‘De jeugd is te lui om de tradities voort te zetten’, zegt hij. Jongeren willen niet per se weg uit het gebied, maar verliezen hun interesse voor de specifieke gebruiken. Sookanjerai ziet de toekomst somber in. ‘Over enkele jaren is iedereen Khmer geworden en zijn onze culturen weg’.