We hebben onszelf drooggelegd

Reportage

Verzilting en verdroging: de klimaatrealiteit in de kustpolders

We hebben onszelf drooggelegd

We hebben onszelf drooggelegd
We hebben onszelf drooggelegd

Het water moest weg. Dat was jarenlang de wet van de polder. Maar met de klimaatverandering stijgt het zout water en wordt het zoet water schaarser.

Schapen grazen in de polder met het gemeentehuis van Damme op de achtergrond, januari 2017.

© Belga

Het water moest weg. Dat was jarenlang de wet van de polder. Maar met de klimaatverandering stijgt het zout water en wordt het zoet water schaarser. Het land dat ooit zee was, ligt nu in de branding van de klimaatcrisis.

S_hifting baselines_. In zijn lessen aan de Antwerpse universiteit heeft bioloog Patrick Meire het erover. Hoe onze norm verschuift met de veranderde realiteit. Hoe we vergeten wat vroeger zo gewoon was. Of omgekeerd. Hoe uitzondering sneller dan verwacht regel wordt. Hij vindt het belangrijk het geheugen van het landschap te voeden. Om te weten wat verloren ging. Maar ook om te beseffen wat te redden valt.

We staan op de recent gebouwde uitkijkpost over het natuurgebied de Stadwallen in Damme. Voor ons strekt zich de polder uit. Hij is kurkdroog. Meire klopt met zijn vuist op het hout van de reling. ‘Zo hard is de aarde nu. Voor de steltlopers en waadvogels die je hier normaal ziet, is het alsof ze met hun lange, spitse snavels op vol hout kloppen. Ze geraken er niet door.’

Een van de natste gebieden van Europa legde zichzelf systematisch droog. Polders werden minutieus afgewaterd, riviervalleien gedraineerd, moerassen leeg gepompt.

Het brengt ons bij de shifting baselines. Meire groeide op in Damme. Hij herinnert zich nog hoe het water in de winter het land innam, hoe het wekenlang bevroren was en hoe ze schaatsten over die ijskorst op de aarde.

Hij vouwt een kaart open en toont een reliëf dat met het blote oog nauwelijks waarneembaar is. Wat blauw kleurt, zijn dalen in een schijnbaar vlak landschap. Geel zijn hoger gelegen gebieden. Kreekruggen, noemt men ze. ‘Dit waren altijd al zeer natte gebieden’, legt Meire uit. ‘Het grasland was zompig. Er graasden schapen of runderen. Op de ruggen deed men aan akkerbouw. Nu is dat ondenkbaar. Dat verschil zien we niet. Hoe het was en hoe het nu is. We zien overal maïs in de polders en denken dat het zo hoort. Dat is het principe van de shifting baseline.

Onderzoekers van INBO en de onderzoekersgroep Ecosystem management die Patrick Meire aanstuurt, vergeleken systematisch kaarten van nu en van net na de Tweede Wereldoorlog. Ze stelden vast dat op die 75 jaar Vlaanderen 75 procent van zijn natte natuur verloor. Van 244.000 hectaren in 1950 kromp het tot 68.000 nu. Een van de natste gebieden van Europa legde zichzelf systematisch droog. Polders werden minutieus afgewaterd, riviervalleien gedraineerd, moerassen leeg gepompt. Tot dan onbruikbaar land kreeg economische betekenis of werd volgebouwd.

In de Blue Deal, het waterplan dat de Vlaamse minister van Omgeving Zuhal Demir begin augustus voorstelde, wordt gepleit voor het maximale herstel van deze natte natuur. Als buffer tegen de droogte die zo lang we broeikasgassen blijven lozen enkel intenser zal worden.

Als de theorie uit het plan ook praktijk wordt, dan komt dit voor de polders neer op een terugkeer naar het waterbeheer zoals het eeuwenlang was.

‘Hoog water in de winter, lager in de zomer. Volgens de natuurlijke cyclus van de regenval’, legt Meire uit. ‘In de jaren zestig-zeventig is dat veranderd. Met de intensivering van de landbouw. Het winterwater werd zo snel mogelijk afgevoerd naar de zee zodat de bodem in het voorjaar voldoende droog was om in te zaaien. In de zomer moest er van elders water in het systeem getrokken worden voor de bevloeiing.’ We fietsen langs de Damse Vaart richting Brugge. Meire toont me een van de bressen in de dijk waarlangs het water uit de Vaart in de wirwar aan grachten in de polder stroomt.

‘Het is een volledig tegengesteld peilbeheer’, gaat Meire verder. ‘Op termijn is dat onhoudbaar. Bij aanhoudende en toenemende droogte wordt de zoetwatervoorziening in de zomer problematisch.’ Hij wijst opnieuw naar zijn kaart, naar de blauwe gebieden en de kronkelende lijnen van afwateringskanalen. ‘In de winter zou je de polders als spaarbekken moeten gebruiken. Het water zo veel mogelijk opsparen zodat je de watervraag in de zomer kan opvangen, en liefst verminderen. Maar ja’, hij knikt in de richting van de akkers vol maïs waarvan de bladeren slap hangen in de brandende zon. ‘Als je daar maïs wil hebben, dan gaat dat niet. Als je graslanden wil, dan gaat het wel. Het betekent: kiezen voor een ander landbouwmodel.’

Meire diept een andere kaart op, een afdruk van Vlaanderen op een A4 waarbij de kustpolders dieprood inkleuren, net zoals de Scheldepolders en de riviervalleien. Het zijn gebieden die uitermate geschikt zijn voor de opslag van koolstof in de grond. ‘Niet alleen ecologisch is dit gebied interessant, het is op alle vlakken een klimaatbuffer. De hoeveelheid organische stof in de kleibodem is groot en je kan meer koolstof stockeren in een kleibodem dan in een zandbodem. Maar dat vereist wel dat hij vochtig blijft. Droogt de grond uit, dan vervliegt de koolstof en verandert je koolstofopslag in een koolstofbron. Nu we steeds duidelijker geconfronteerd worden met de impact van de huidige klimaatopwarming luidt de vraag: gebruiken we de natuur als oplossing of blijven we tegen die natuur inbeuken?’

***

Duizend jaar. Zo oud is de Oudlandpolder in het achterland tussen Zeebrugge en Oostende. Onder de polder ligt een zee, met zout water even oud als de inpoldering. Met de stijging van de zeespiegel, stijgt de zee onder de polders mee. Het is de wet van de communicerende vaten. Hoe droger de polders worden, hoe makkelijker het brakke water opwelt. Bomen sterven af, maar ook koeien drinken zichzelf langzaam dood. De onmiddellijke remedie tegen deze verzilting is dezelfde als die tegen droogte: zo veel mogelijk zoet water in de grachten en kanalen stockeren.

‘Zoet water weegt minder dan zout water en vormt een natuurlijke dam’, legt Wim Van Isacker van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) uit. Hij is onder andere projectleider van de Oudlandpolder, maar is ook betrokken bij een Europees onderzoeksteam rond saliene, of zoute landbouw.

‘Mensen beseffen onvoldoende de gevolgen van de zeespiegelstijging. Het proces is in gang gezet, maar je kunt dat niet terugschroeven.’

Hij omschrijft de kuststreek en de polders van West-Vlaanderen als de petrischaal van het ruimtelijk conflict in Vlaanderen. ‘Alles komt hier samen’, somt hij op. ‘Aan de ene kant: waterintensieve groenteteelt op de zandgronden, een waterintensieve voedingsindustrie, een hoge verhardingsgraad aan de kust. Aan de andere kant: amper eigen drinkwaterwinning, een grote afhankelijkheid van regenwater want er zijn geen beken die vanuit het binnenland water in het systeem brengen, maar ook’, benadrukt hij. ‘een bron van water die onvoldoende benut wordt. De drie zuiveringsstations. Nu wordt dat water in onder andere het Boudewijnkanaal geloosd en stroomt het zo de zee in. Waarom dat water niet gebruiken om de polders te bevloeien?’

Het lijkt eenvoudiger dan het is. Want ook dat legt Van Isacker uit. Alles is met elkaar verbonden. Zonder de permanente spoeling met het zoete water van de waterzuivering, zouden de Brugse Reien verzilten. ‘Dan hebben we zeesterren in Brugge. Fijn voor de toeristen, minder fijn voor het ecosysteem.’

Hij geeft een ander voorbeeld van die verbondenheid, en van hoe de ene beslissing hier tot een ongewenste uitkomst elders leidt. ‘Drinkwater. Die voorziening hebben we eigenhandig afgekoppeld toen we de op de duinen appartementsgebouwen neerzetten en de zeedijk plaveiden. Duinen zijn niet alleen natuurlijke vestingen tegen een stijgende zeespiegel, ze zijn ook waterreservoirs. Het hart van de duin is een zoetwaterbel, gevoed door de regen die makkelijk zijn weg vindt door al die losse zandkorrels. Tot de jaren zestig waren die bellen de drinkwatervoorraden van de kust. We hebben ze gebetonneerd. Mochten de verharde oppervlakten langs de kust waterdoorlatend zijn, dan zouden de duinen die onder Blankenberge of Oostende liggen weer gevoed worden. Nu stroomt het regenwater eerst naar de polder en van daar naar de zee.’

Bij hevige regenbuien in de winter of bij zomerse hitte-onweren leidt deze golfbeweging van water tot een bijkomend probleem. ‘Overstort’, zegt Van Isacker. ‘Als de rioleringen het afvalwater en het regenwater niet meer kunnen slikken, dan wordt dat in de polderkanalen geloosd. Tussen Zeebrugge en Oostende zijn er 180 overstorten. Afvalwater vloeit er ongezuiverd de polder in.’

Hoe kan het beter? Hoe zorg je ervoor dat menselijke activiteiten in balans zijn met het natte ecosysteem van de polder? Hoe vertraag je de afvoer? Hoe buffer je het water? Hoe stem je natuur en landbouw af op het beste gebruik van het beschikbare water? Is het mogelijk om alles te blijven combineren? Het zijn vragen waarover Van Isacker zich in het project rond de Oudlandpolder buigt. Maar er dringt zich ook een zuiver structurele vraag op: wie is verantwoordelijk voor het beheer?

Het is een ander punt in de Blue Deal van de regering. Wieden in de versnippering van de oppervlaktebeheerders. Nergens is de versnippering groter dan in de polders en de wateringen, de zogenaamde riviervalleien. Vlaanderen telt 32 polders en 29 waterringen, elk met hun eigen bestuur. ‘Het is een middeleeuws systeem’, zegt Van Isacker. ‘De polderbestuurders worden verkozen uit de gebruikers van de grond. Ze innen belasting a rato van het grondbezit en beslissen over het al dan niet openzetten van de schuiven, van het al dan niet afvoeren van water naar de zee. Traditioneel’, voegt hij eraan toe, ‘wordt het beheer vanuit de landbouw gedacht. De meeste polderbestuurders zijn ook boeren.’

Het leidt tot de nodige spanningen met de natuurverenigingen. Zij betalen belastingen, maar grijpen altijd weer naast een zitje. Ze betalen voor een beheer dat meestal indruist tegen wat goed is voor hen. Terwijl de natuur baat heeft bij een permanent hoog waterpeil, wil de boer in het voorjaar droge grond.

In de Oudlandpolder wil men nu experimenteren met compartimenteren. Het waterbeheer in praktijk opsplitsen tussen landbouw en natuur. ‘Maar’, gaat Van Isacker verder, ‘is het wel verantwoord om alles in het werk te stellen om de stijgende vraag naar water te blijven beantwoorden van een sector die moedwillig kiest voor teelten die veel water nodig hebben? Een van de peilers van ons landbouwbeleid is vrije teeltkeuze. Of dat nog wel kan, is een pertinente, maatschappelijke vraag.’

***

Soms mijmert Meire er wel eens over. Dat we honderdvijftig jaar verder zijn en er vissen door zijn woonkamer in Damme zwemmen. ‘Mensen beseffen onvoldoende de gevolgen van de zeespiegelstijging. Het proces is in gang gezet, we zitten op de curve van een meter stijging tegen 2100, maar je kunt dat niet terugschroeven. Zelfs als we nu stoppen met uitstoten, dan zet die stijging zich nog twee-, driehonderd jaar door.’

Hij vertelt over de gloednieuwe pomp die het polderbestuur installeerde naast het Leopoldskanaal. Tot nu vloeide het water van de polder naar de zee met de zwaartekracht. Als de zeespiegel stijgt, zal dat niet meer mogelijk zijn. ‘Zo’n pomp kan je gebruiken om het waterpeil minutieus te beheren. Je kan het afstemmen op het weerbericht. Zo lang er geen regen in zicht is, kan je het water voldoende hoog laten staan. Als er een overstroming dreigt, dan pomp je af. Dat is evidence based water management. Zo zou het moeten zijn.’

‘Bij aanhoudende en toenemende droogte wordt de zoetwatervoorziening in de zomer problematisch.’

_‘_Zal hij op die manier gebruikt worden of is het een technisch hulpmiddel om de polder helemaal droog te trekken? Het is nog steeds de logica van command and control, van de drang om de omgeving tot op de millimeter te controleren. Zoals de intensivering van de landbouw heb je de intensivering van de techniek om het water te beheren.’

Nochtans zijn er andere mogelijkheden, meent Meire. Hij put hoop uit pilootprojecten. Graasbeheer van historische graslanden door even historische koeienrassen. ‘Het West-Vlaams rood’, zegt hij. ‘Je kunt van het kerngebied van de polders een nichemarkt voor kwaliteitsvol vlees maken. Een andere mogelijkheid is wat men met Carbon Connects probeert. Lisdodde en riet telen in de lager gebieden om die te verwerken tot isolatiemateriaal. Op die manier koppel je waterbeheer, koolstofopslag en productieve landbouw aan elkaar. Het is landbouw waarbij ecologisch en economisch rendement samengaan.’

Het brengt ons terug bij de shifting baseline. En hoe die ook in de omgekeerde richting werken. Wat we nu als vaststaand en normaal beschouwen, hoeft dat niet te blijven.