Kazabula oyé, een portret
Wie zijn de Congolese mineraalduikers in het midden van de groene transitie?
© Robert Carrubba
© Robert Carrubba
Simon Marijsse, Robert Carrubba en Lutula Kaminkya
21 mei 2024
Artisanale mijnbouw heeft doorgaans geen al te beste reputatie. Maar soms is dat het enige wat mogelijk is in een geïsoleerde regio zonder wegen of mijnbouwbedrijven. Vraag dat maar aan de kazabuleurs, ofwel mineraalduikers, in het door geweld geteisterde Oost-Congo. Dit is hun onderbelichte bijdrage aan de wereldwijde groene en digitale transitie.
Dobberend op een rivier in Oost-Congo houdt een handgemaakt houten ponton van 12 bij 4 meter een crew van Congolese mijnwerkers in balans. Voor de motoren starten is het kortstondig stil. Ondertussen wikkelt een duiker de tuinslag rond zijn middel tot langs zijn hals en bijt hij zijn kiezen op het uiteinde.
Kort daarna verdwijnt hij in het water dat geelbruin is gekleurd door de bodemerosie veroorzaakt door de pontons. Onder water ziet de duiker niets en doet hij alles op de tast. Tijdens zijn gevaarlijke twee uur durende shift wordt lucht onophoudelijk via een compressor in zijn longen gestuwd. Ondertussen overzien zijn collega’s op het ponton de dieselmotor en pomp. Onder water begeleidt de duiker de bek van een zandzuigende buis op de bodem van de rivier.
Onder water begeleidt de duiker de bek van een zandzuigende buis op de bodem van de rivier.
© Robert Carrubba
Daarna moeten fonkelende stipjes goud of de 3T-mineralen, wat staat voor de grondstoffen tin, wolfraam en tantalium, te midden van het gruis in de wasgoot verschijnen. Als dat niet gebeurt zijn de duikers genoodzaakt “la machine” te verplaatsen. Vaak zijn ze maandenlang onderweg en jarenlang weg van huis. Hun machines nemen ze mee van rivier tot rivier.
‘Kazabula, wij werken met de tijd’, roept een directeur de mijnwerkers toe. ‘Kazabula oyée’, roepen ze terug. De kazabuleurs zijn mijnwerkers, in zekere zin, want ze graven naar mineralen op de rivierbodem. Het woord kazabula betekent ‘navigeren op een rivier met een roeispaan’ in het Kikongo, een taal die gesproken wordt in Centraal- en West-Congo. De term verwijst naar prekoloniale visserstechnieken die nadien werden gebruikt bij de zoektocht naar diamanten op de rivierbodem.
Deze vissers/mijnwerkers werkten aanvankelijk op de zijrivieren van de Congostroom aan de Angolese grens en verplaatsten zich nadien met hun tentenkampen en machines naar de zijrivieren in de oostelijke Kivu-provincies. Momenteel bevinden ze zich op minstens drie dagen reizen van grenssteden Bukavu en het door de Rwandese rebellengroep M23 omsingelde Goma aan het Kivumeer.
Het conflict in Oost-Congo lijkt hier veraf, maar is dat niet. De gebieden zijn en blijven strategisch voor de smokkel van mineralen naar Rwanda. Het conflict zorgde volgens de VN-Vluchtelingenorganisatie de afgelopen twee jaar voor zeker 1,3 miljoen intern ontheemden, wat het totale aantal ontheemden in de provincies Noord- & Zuid-Kivu en Ituri op 5,7 miljoen brengt.
Deze oostelijke provincies in de Democratische Republiek Congo vormen vandaag een nieuw speelveld in de groene transitie van de wereldeconomie. Het is een regio die vaak gereduceerd wordt tot een niemandsland met informele artisanale en kleinschalige mijnbouw, dat vooral — en niet altijd terecht — in een adem genoemd wordt met kinderarbeid, rebellengroepen, conflictmineralen en handenarbeid.
De kazabuleurs zoeken onder meer naar tin, wolfraam en tantalium op de rivierbodem.
© Robert Carrubba
Samen met de nog steeds doorwegende erfenis van de twee Congo-oorlogen (1996-1997 en 1998-2003), blijven rebellengroepen een hindernis voor de komst van grotere bedrijven en industriële mijnbouw. Voor de kazabuleurs biedt dat kansen, want industriële mijnbouw staat er niet om gekend veel tewerkstelling mee te brengen. ‘Liever moeilijk, dan geen werk’, klinkt het bij de mineraalduikers.
Het vormt een opvallend contrast met de zuidelijke provincies Lualaba en Katanga, waar vooral het blauwe goud kobalt wordt ontgonnen, en artisanale en kleinschalige mijnbouw naast de grote industriële mijnbouw bestaat.
In de provincie Noord-Kivu bezet M23 de gebieden rond Masisi en Rutshuru, grenzend aan Rwanda, ook wel bekend als het “Singapore van Afrika”. Het is een strategisch gebied waar het de smokkel van mineralen uit Noord-Kivu naar Rwanda controleert, dat zelf weinig tot geen kritische grondstoffen bezit. Jaar na jaar pakt het wel uit met exponentiële groeicijfers voor de uitvoer van goud, wolfraam en tantalium, met dank aan de smokkel door de gewapende groepen en met behulp van interne corruptie bij de Congolese autoriteiten. Het recente partnerschapsakkoord dat de EU met Rwanda afsloot voor de handel van deze grondstoffen, stootte om die reden op felle kritiek.
Zuid-Kivu bleef lange tijd uit het vizier van M23, maar intussen schuift het geweld in Oost-Congo steeds verder op naar Zuid-Kivu.
Vaak zijn kazabuleurs maandenlang onderweg en jarenlang weg van huis. Hun machines nemen ze mee van rivier tot rivier.
© Robert Carrubba
Diamanthandel
In de marge van die gevoelige politiek-economische en oorlogszuchtige context trok MO* naar de kazabuleurs. Ze zijn berucht. De hardnekkige reputatie van conflictmineralen en ‘artisanaal primitief’ werk overschaduwt hun werk. Maar verdienen ze dat?
‘Het team van zeven duikers werkt in shiften van twee uur’, vertelt Lolo (41) die net klaar is met zijn shift. Om 3 uur vannacht begon hij eraan, nu is het zes uur ‘s ochtends. De geur van benzine maskeert die van het regenwoud.
Lolo (41), een atleet op zich — bij zonsopgang, na zijn shift in Celtics-jersey. Let op de blauwe plastic vaten onder het ponton die het drijvende houden en het alomtegenwoordige rode industriële tapijt in de bagger, om sediment vast te houden. Een collega uit zijn duikploeg neemt de taak over.
© Robert Carrubba
Lolo komt uit hoofdstad Kinshasa waar hij opgeleid werd tot en werkervaring opdeed als automechanieker. Tien jaar geleden maakte hij de overstap naar het werk van als kazabuleur. Aanvankelijk werkte hij aan boord als machinist waar hij de compressoren en pompen overziet die continu moeten blijven draaien, waarbij zijn eerdere werkervaring goed van pas kwam.
Tegelijk leerde hij de knepen van het vak van zijn leermeester Levieux. Na drie maanden apprentissage in 2016 mocht hij als volleerd duiker de rivieren van de Kivustreek induiken.
Levieux was dan weer afkomstig van Tschikapa, in de provincie Oost-Kasaï. Hij begon met duiken naar diamant op een kano, zonder de kunstmatige luchttoevoer. Onder water schraapte hij het gruis bijeen met een korte spade terwijl iemand anders de kano ter plaatse hield. Daarna trokken Levieux en de andere duikers naar grens met Angola waar de opbrengst aan diamanten de grens over werd gesmokkeld. Langzaam werd een luchtcompressor toegevoegd zodat ze voortaan wel onder water konden ademen.
Op dat moment woedde er nog een felle burgeroorlog in Angola (1975-2002) waarbij één van de strijdende partijen, UNITA, inkomsten vergaarde met de diamanthandel. Wanneer UNITA in 1992 controle verkreeg over de mineraalrijke Angolese provincie Lunda Norte, grenzend aan Congo, moedigde dat Congolese duikers aan om massaal naar de grensregio te trekken.
Voortgeduwd op een fiets of op de rug van dragers, worden de opgedolven mineralen naar de steden vervoerd.
© Robert Carrubba
In 1997 reageerde UNITA’s rivaal MPLA met snoeiharde repressie tegen de diamanthandel. Nadat UNITA in 2002 finaal van het toneel verdween, zagen ook de kazabuleurs zich genoodzaakt definitief te vertrekken.
Levieux, die zijn machine intussen had kunnen upgraden met pompen en luchtkompressoren trok vervolgens naar het veel noordelijke gelegen Kisangani. Wanneer de diamanten er schaarser werden, trok hij verder oostwaarts richting de Kivustreek.
Omdat de rivieren er kleiner zijn, tonen grote bedrijven weinig interesse. Kazabuleurs kunnen makkelijk en ongestoord verder werken in een context van cyclisch conflict en gebrek aan overheidsaanwezigheid. Hun opbrengsten konden ze zo makkelijker naar familie in West-Congo sturen. Intussen groeide hun aanwezigheid zienderogen in de oostelijke provincies. Vanop zeker 150 pontons duiken ze in de Kivustreek intussen al bijna twee decennia naar mineralen.
Lokale werkgelegenheid
Prince is een echte ancien in het vak. Hij begon ermee in 2009 op zijn 21ste. Trots vertelt hij dat hij in vier verschillende provincies werkte in het hele land. Net zoals Lolo begon hij eerst te werken vanop het ponton als communicatieverantwoordelijke: door korte trekjes aan de tuinslang te geven om de duiker te informeren over gevaar of goede productie.
De communicatieverantwoordelijke houdt de slang van de duiker vast. Door eraan te trekken kunnen ze elkaar signalen geven.
© Robert Carrubba
Maar dan stelde hij vast dat duikers het leeuwendeel van de opbrengst opstrijken. Dus waagde hij zelf zijn kans. Na meer dan 20 jaar ervaring met 300 machines en op 10 verschillende rivieren kan hij zichzelf meester noemen. Zijn echtgenote verblijft bij hem in het kamp. Nooit zou hij nog kiezen voor een ander beroep, zegt hij. Het is geen gedwongen arbeid.
Nochtans is het leven van een kazabuleur een nomadisch bestaan. Ze leven naast bestaande dorpen en de lokale bevolking in tentenkampen. Lokale chefs menen dat het de lokale economie ten goede komt. Er is bijvoorbeeld extra werkgelegenheid voor de lokale inwoners. Bij gebrek aan verharde wegen, zijn zij het die op zwaar geladen fietsen benzine, zout en voeding aan de kazabuleurs leveren. Prijzen waaraan die goederen verkocht worden, zijn vaak het drievoud dan in de provinciale hoofdstad. Ook jongeren, met een verleden bij gewapende verzetsbewegingen, krijgen als kazabuleur een tweede kans op een toekomst, identiteit en erkenning.
‘Ik begon met duiken omdat er meer geld mee te verdienen was’, legt Prince uit. ‘Duikers betalen zichzelf na iedere rotatie. Na twee uur kan ik 1000 dollar verdiend hebben, maar evengoed 500, 100 of niets. Elk ponton heeft zes tot zeven duikers, maar de hele gemeenschap telt 42 personen.’
In de jacht op grondstoffen uit de rivieren in Afrika spelen zowel clandestiene Chinese mijnbouwbedrijven als de kazabuleurs een rol. Alleen werken de Chinese bedrijven vaak vanuit Oeganda, met grotere, kapitaalintensieve en geautomatiseerde baggermolens. Chinese mijnbouwbedrijven opereren vaak met hulp van de Congolese overheid, vertelt Prince. En dat impliceert vervolgens smokkelnetwerken. Alleen ontbreekt het daarbij meestal aan toestemming van de lokale bevolking.
Kazabuleurs leven naast bestaande dorpen en de lokale bevolking in tentenkampen.
© Robert Carrubba
Daarom is het in deze regio, met de kleinere rivieren in de Kivu-provincies en het regenwoudlandschap zo’n groot verschil. ‘Als de toegang verhindert wordt, door bijvoorbeeld een waterval, kunnen wij er toch nog langs’, legt Prince uit. ‘Chinese baggermolens kunnen dat niet. Wij kunnen ons materiaal stuk per stuk vervoeren op onze rug. De baggermolens kunnen niet worden gedemonteerd. Daarom werken de Chinezen enkel waar rivieren breed genoeg zijn en er veel zand is. Als ze weg zijn, laten ze nog steeds veel voor ons achter.’
Router
In het tentenkamp Reseau (“netwerk”) fleurt het blauwe plastic van de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR het groene regenwoud op. Er zijn zonnepanelen, kleine restaurants, kruideniers en er is zelfs een apotheek in het kamp. Wat verderop staat een televisiesatelliet. Aan een boom, boven de tenten, hangt een router.
De verantwoordelijke in het kamp vertelt dat 1 gigabyte 5000 Congolese frank kost, het vierdubbele dan in de grensstad Bukavu. Maar de router verbindt de kazabuleurs ‘s avonds met hun thuisbasis die zich elders in het land bevindt, met dank aan het tantalium dat zowel in de router als in hun smartphones zit.
Om de hoek bevindt zich de werkplek van maman Finne. Ze bezit vandaag drie pontons en begon er zelf mee in 2009 nadat de eerste golf kazabuleurs haar dorp bereikte. Met spaargeld kocht ze haar eerste ponton.
Maman Finne bezit vandaag drie pontons. Met spaargeld kocht ze haar eerste ponton.
© Robert Carrubba
Eerder viste ze met haar team op een andere rivier, waar alleen goud te vinden was. Maar twee jaar geleden verhuisden ze naar een andere rivier waar ook de 3T’s aanwezig zijn. Het verzekerde haar meer diversiteit in mineralen, en dus ook meer stabiliteit in inkomsten. Goud is vaak een kwestie van hit or miss, legt ze uit, maar tin levert altijd iets op.
Wat verderop, naast een impressionante berg gezeefd erts, zit Roger. Hij is een (onder)handelaar die mineralen opkoopt bij onder meer maman Finne om het vervolgens te vervoeren en verkopen aan een grotere maison d’achat in de steden. Om dat te kunnen bolwerken werkt Roger in tandem met le communicateur, die verantwoordelijk is voor de wifirouter in het kamp. ‘Want zonder communicatie werkt dit niet in het regenwoud.’
Naast Roger scheidt Justin met een magneet het magnetische coltan van tin en vuiligheid. Zo’n vier uur stroomopwaarts krijgen de gescheiden zakken tin en coltan een label, om vervolgens voortgeduwd op een fiets of op de rug van een porteur hun weg naar de steden verder te zetten.
Voortgeduwd op een fiets of op de rug van dragers, worden de opgedolven mineralen naar de steden vervoerd.
© Robert Carrubba
Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.