‘Nergens is het veilig. Niet daar, niet hier. Ook hier gaan mensen dood’
In de wachtkamers van ’s werelds jongste land Zuid-Soedan
© Elien Spillebeen
© Elien Spillebeen
Negen jaar na de onafhankelijkheid wachten de burgers van Zuid-Soedan nog steeds op het beloofde nieuwe begin. Meer dan zes jaar na de start van de burgeroorlog komt nu eindelijk een regering van nationale eenheid tot stand.
Veertien jaar leefde Peter Bol in een vluchtelingenkamp in Kenia. Maar in 2011 keerde hij terug naar zijn oude thuisland, dat ondertussen een nieuwe natie was geworden. De onafhankelijkheidsstrijd in Zuid-Soedan had hem niet enkel zijn jeugd maar ook een been gekost.
Amper zeventien was hij, toen hij in 1997 werd ingelijfd in het zuidelijke bevrijdingsleger. Dat voerde al jaren een strijd tegen het regime in het noorden van Soedan. Enkele maanden later evacueerde het Rode Kruis de gewonde strijder. Net over de grens, in Kenia, werd zijn been geamputeerd.
Vandaag treffen we Peter Bol opnieuw in een vluchtelingenkamp, dit keer aan de rand van de jonge Zuid-Soedanese hoofdstad, Djoeba. In 2013 moest hij er noodgedwongen opnieuw bescherming zoeken. ‘Hier zijn we tenminste thuis’, klinkt het antwoord op de vraag of het leven hier veel verschilt van dat in het Keniaanse vluchtelingenkamp. ‘En het is iets minder warm en stoffig’, vult hij nog aan, terwijl de zweetparels langs zijn slaap naar beneden druppelen.
Zijn kinderen zijn geboren in dit kamp, POC3. Protection Of Civilian Site 3 is de erg ongeïnspireerde naam van het kamp waar 24.000 vluchtelingen bijeengepakt zitten. Scheermesdraad moet hen tegen de buitenwereld beschermen. Geen goede plaats om op te groeien, vindt Peter Bol. Maar een beter alternatief ziet hij voorlopig niet. Zijn verhaal is illustratief voor een op de drie Zuid-Soedanezen, die nog steeds vastzitten in de wachtkamers van ’s werelds jongste republiek.
Peter Bol met vrouw en kinderen in het opvangkamp POC3. Zijn verhaal is illustratief voor een op de drie Zuid-Soedanezen.
© Dieter Telemans, Handicap International
Valse start
Sinds 2011 is Zuid-Soedan een onafhankelijke republiek. In 1950 begonnen de zuidelijke provincies van Soedan een opstand tegen het regime in Khartoem. Twee verwoestende burgeroorlogen en bijna drie miljoen doden later werd in 2005 dan toch een geloofwaardig vredesakkoord uit de brand gesleept. De zuiderlingen mochten zich uitspreken over hun toekomst en kozen haast unaniem voor onafhankelijkheid.
De internationale erkenning liet niet op zich wachten en ook het regime in Soedan legde zich bij een scheiding neer. De wereld haalde opgelucht adem. De strijd was gestreden, de nieuwe vlag werd in juni 2011 voor het eerst gehesen. Voorzichtig, maar toch hoopvol, keerden veel Zuid-Soedanezen terug naar hun in de as gelegde gronden. Eindelijk leek er zicht op een toekomst.
Maar de rust was van korte duur. Jaren hadden Nuer en Dinka samen gestreden tegen het regime in het oude Soedan. Maar amper twee jaar na de onafhankelijkheid richtten de leiders van de twee grootste etnische groepen de wapens op elkaar.
Eind 2013 beschuldigde president Salva Kiir zijn vicepresident Riek Machar van het plannen van een staatsgreep. Dat Kiir tot de Dinka behoort, en Machar tot de Nuer, gaf de machtsstrijd onmiddellijk een etnische dimensie.
Prompt werden in de straten van de hoofdstad Djoeba burgers koelbloedig afgemaakt, simpelweg omdat ze tot de etnische groep van Machar behoorden. Het leger viel uiteen in twee groepen en het geweld verspreidde zich razendsnel over het jonge land.
Sindsdien zijn er naar schatting 400.000 doden gevallen. Op een totale bevolking van 12,5 miljoen zijn maar liefst 4 miljoen burgers op de vlucht. Daarvan bevinden 1,8 miljoen mensen zich nog binnen de landsgrenzen.
In de hoofdstad Djoeba verblijven 24.000 vluchtelingen in het kamp POC3.
© Elien Spillebeen
Niets om handen
‘Het is geen leven hier’, zucht Angelina Nyanhial Nith, die ook in het POC3-kamp woont. De uitzichtloosheid van haar situatie en het trauma dat ze torst worden haar vaak teveel. Met een hand ondersteunt ze haar hoofd, met het andere wrijft ze over haar bovenbeen. Al meer dan vijf jaar leeft ze zonder been, maar de pijn kwelt haar nog dagelijks.
Zes jaar geleden reisde ze samen met de kinderen van haar broer van Djoeba naar haar thuisdorp in het noorden. Halverwege staakte ze de reis. Het geweld verspreidde zich vanuit de hoofdstad naar het binnenland en leek haar te hebben ingehaald. In de stad Bor zocht ze bij de VN-basis de blauwhelmen op.
Maar gewapende jongeren vielen vervolgens het kamp bij de basis binnen. Angelina en de kinderen zaten als ratten in de val: ‘De jongste was amper anderhalf jaar oud. Ik nam haar in mijn armen en zette het op een lopen. De kogels raakten mij in het been, maar doodden haar.’ Het kind stierf in Angelina’s armen.
Bijna zes jaar later heeft ze haar broer nog niet kunnen vertellen wat er die dag gebeurd is. Dat zijn jongste kind gestorven is. Dat ze samen met de twee andere kinderen naar Djoeba is overgebracht, dat haar been geamputeerd werd. En dat ze sindsdien in het kamp opgesloten zit, of zo voelt ze zich toch.
Angelina mag het kamp verlaten, maar ze durft niet. Door de chronische pijn verdraagt ze geen prothese en is ze weinig mobiel. En daarnaast blijkt ook de mentale pijn haast ondraaglijk. Naar huis kan ze voorlopig niet terug. ‘Nergens is het veilig. Niet daar, niet in Bor, niet hier. Ook hier gaan mensen dood.’
In een vluchtelingenkamp wat verderop, waar nog eens zesduizend mensen bijeen zitten, brengen gemeenschapswerkers van Handicap International tien vrouwen bijeen voor een groepssessie. Een korte sessie van dertig minuten moet de moraal opkrikken.
‘Wat kan jullie helpen je beter te voelen?’, vraagt de begeleidster. ‘Veranderen van omgeving’, antwoordt de ene vrouw. ‘Bidden voor vrede’, zegt de andere. ‘Dat is een goed idee. We zouden moeten bidden voor vrede’, besluit de begeleidster. Ze sluit de sessie af met een collectief rondje dierengeluiden nabootsen. De vrouwen lachen.
Ook Angelina volgde al therapie in het kamp. Wat kan voor Angelina echt het verschil maken? ‘Houtskool’, antwoordt ze verrassend. ‘We krijgen hier elke maand een rantsoen olie, bonen, meel en kikkererwten. Maar je hebt houtskool nodig om daar iets mee aan te vangen.’
In het kamp kost een zak houtskool het equivalent van dertig euro. Wie dat niet heeft, moet buiten het kamp hout zoeken. En dat kan Angelina door haar beperking niet. ‘Door de houtkap moeten vrouwen bovendien steeds verder hout halen. Ze worden er wel vaker aangevallen en verkracht.’
Vertrekken
In de tent van Handicap International in POC3 gaf Peter Getkoi net zijn sollicitatiebrief af. Hij hoopt een kans te maken op een job als gemeenschapswerker. ‘De meeste mensen die hier wonen hebben niets om handen. Dat werkt op het gemoed.’ Het ligt Getkoi ook niet. ‘Het zorgt voor stress, depressie, zelfs psychoses. Soms breken hier gevechten uit.’
Peter Getkoi noemt het kamp een gevangenis. Toen de oorlog in 2013 uitbrak, studeerde hij in de hoofdstad. Ook de campus waar hij verbleef werd aangevallen. Als bij wonder ontsnapte hij aan de dood. ‘Vrienden van me werden voor mijn ogen vermoord.’
Peter Getkois lot ligt misschien in handen van de vechtende leiders, maar wat hij wel zelf kan bepalen, dat doet hij doordacht. Zelfs de naam van zijn oudste zoon, Chiok, verhult een duidelijke wens. ‘Chiok betekent been. Hij wordt later mijn been om op te staan.’
© Dieter Telemans, Handicap International
Niet zo lang geleden probeerde hij zijn leven weer buiten het kamp op te bouwen. Hij gaf les in de noodschool van het kamp, maar gaf de job op om terug te keren naar zijn dorp. ‘Ik wou in de eerste plaats mijn familie laten weten dat ik het geweld in de hoofdstad heb overleefd. Ze hadden al die tijd niets van me gehoord. Ze dachten dat ik dood was.’
Het was een emotioneel weerzien. Hij wou niets liever dan blijven, maar dat bleek uiteindelijk niet mogelijk. ’In mijn dorp is nu niets. Het is er niet veilig, er is geen werk, er is geen school.’ Ondertussen is hij getrouwd in het kamp en heeft hij jonge kinderen. ‘Ook al is dit slechts een noodschool en is de kwaliteit minimaal, ze moeten naar school kunnen.’
Peter Getkoi is niet alleen. 43 procent van de gezinnen in POC3 maakt plannen om te vertrekken. Maar 95 procent doet het uiteindelijk niet, omdat ze het leven buiten het kamp nog steeds niet veilig achten. Dat stelde UNHCR vast na een bevraging onder de bewoners van het kamp. Voor een op de acht bewoners speelt bij die beslissing ook de toegang tot onderwijs een rol.
Te zichtbaar
Voor de Zuid-Soedanese regering zijn de kampen een doorn in het oog. ‘Ze maken de problemen in ons land erg zichtbaar’, zegt Peter Bol. ‘Onze eigen veiligheidsdiensten houden waterbevoorrading soms tegen, gewoon om het leven hier zo moeilijk mogelijk te maken.’
Niet enkel de regering zou de kampen liever zien verdwijnen. Tien kampen staan onder de bescherming van de VN-blauwhelmen, en ook de Verenigde Naties zouden die liever sluiten.
Voor de meeste Zuid-Soedanezen is een terugkeer naar huis nog niet aan de orde. De politieke situatie in het land blijft onstabiel.
Toen het geweld eind 2013 losbarstte, zochten mensen spontaan de bescherming van de blauwhelmen op. De VN werden overrompeld door burgers in nood. Sindsdien wonen bijna 200.000 mensen in tien verschillende, ongeplande kampen bij de VN-basissen, verspreid over het land.
De situatie roept bij de VN nare herinneringen op aan het drama van Srebrenica in Bosnië-Herzegovina in 1995. Daar werd onder de neus van de VN-blauwhelmen een etnisch bloedbad aangericht. De schrik voor een herhaling van dat drama is groot.
Voor de meeste inwoners is een terugkeer naar huis nog niet aan de orde. Bovendien blijft de politieke situatie in het land onstabiel. Salva Kiir en Riek Machar ondertekenden in september 2018 een vredesakkoord. Als onderdeel van het akkoord spraken de twee leiders af een regering van nationale eenheid te vormen. Het duurde tot dit weekend voor de leiders eindelijk tot een akkoord kwamen. Machar wordt daarmee opnieuw verwelkomd als vice-president in de regering van president Kiir.
Maar voor de vluchtelingen is het nog maar de vraag of de hernieuwde vriendschap volstaat om een nieuwe start mogelijk te maken. Peter Getkoi volgt het nationale vredesproces op de voet. ‘Want ons bestaan hangt ervan af.’ Zijn leven zal zich voorlopig hier verderzetten. Zijn oude baan in de noodschool is ondertussen ingevuld door iemand anders. Lesgeven is bovendien fysiek moeilijk geworden. Toen hij drie jaar oud was, werd een zenuw in zijn been geraakt door een slecht geplaatste injectie. Sindsdien steunt hij slechts op één been. ‘Leunend op een stok kon ik nog net op het bord schrijven. Maar mijn rug ging er aan kapot.’
Hij neemt ons mee naar zijn noodwoning, een uit zeilen opgetrokken hut. Zijn woning oogt netjes, en ondanks de moeilijke omstandigheden wist hij er een huiselijke sfeer te scheppen. De foto’s van zijn diploma-uitreiking en van zijn huwelijk sieren de leefruimte. Zijn vrouw en zoontje groeten ons. ‘Ik ben bewust getrouwd met een vrouw van een andere etnische groep dan de mijne’, legt hij trots uit. ‘Etnische verschillen moet je overstijgen.’
Peter Getkois lot ligt misschien in handen van de vechtende leiders, maar wat hij wel zelf kan bepalen, dat doet hij doordacht. Zelfs de naam van zijn oudste zoon, Chiok, verhult een duidelijke wens. De jongen verschuilt zich achter het been van zijn moeder. ’Chiok betekent been. Hij wordt later mijn been om op te staan.’
Geen garantie op vrede
‘Wie niet tevreden is met zijn deel van de koek, zal wel nieuw geweld uitlokken. Om de volgende keer meer te krijgen.’ Dat besluiten veel vluchtelingen wanneer we praten over de uitvoering van het vredesakkoord. Die vrees is niet onterecht. De burgeroorlog in Zuid-Soedan deed het jonge leger in twee groepen uiteenvallen. Maar daarnaast maakten ook kleinere rebellengroepen gebruik van de chaos om hun positie te versterken.
Zoals het National Salvation Front van Generaal Thomas Cirillo Swaka, in het zuiden van het land, in de provincie en stad Yei. Cirillo schaarde zich tijdens de vredesonderhandelingen aan de kant van Riek Machar, maar ondertekende het akkoord uiteindelijk niet. Hij vreest dat Machar met alle macht gaat lopen en dat hij in de kou blijft staan. Het vredesakkoord deed het geweld in het zuiden bij alle partijen nog oplaaien.
Het leger hield de stad Yei nog in handen, maar de meeste omliggende dorpen zijn nog steeds in handen van Cirillo. Veel inwoners van de grensstad zijn gevlucht naar de buurlanden Oeganda en Congo. Hun huizen zijn vaak ingenomen door vluchtelingen uit de dorpen, die op eigen kracht de grens niet konden bereiken.
Thomas Pitiga woont in een van de achtergelaten huizen, samen met zijn vrouw en zes kinderen.
© Dieter Telemans, Handicap International
Thomas Pitiga woont in een van de achtergelaten huizen, samen met zijn vrouw en zes kinderen. ‘De meeste mensen uit mijn dorp zijn ofwel dood, ofwel naar Oeganda gevlucht. Maar ik kon zo ver niet stappen.’ Een oude landmijn uit de burgeroorlog van de jaren negentig was achtergebleven op zijn akker. In 2004 stapte hij tijdens het bewerken van zijn land op het wapentuig en verloor een been.
Amper vijf kilometer is het stappen naar zijn dorp. Maar er is niemand meer. Hij zoekt nu naar een toekomst in Yei. De oorspronkelijke bewoners ziet hij niet snel terugkeren.
Deze reportage kwam tot stand met steun van Handicap International.
Dit artikel werd geschreven voor het lentenummer van MO*magazine. Voor slechts 32 euro kan je hier een jaarabonnement nemen! Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.