Boeren, burgers en buitenlui schrijven hun eigen ambities neer

Recensie

Vier boeken over leven buiten de grootstad

Boeren, burgers en buitenlui schrijven hun eigen ambities neer

Mensen uit dorpen of provinciestadjes moeten leven met de clichés die de grootstedelijke elite over hen heeft. Niet zelden nemen ze die vooroordelen ook over. Deze vier boeken bieden inzicht in zowel de clichés als in het werkelijke, vaak kosmopolitische leven buiten de grote stad, op het platteland en in de perifere gebieden.

‘De angst voor het cliché, levert nooit een goed idee’, zong de Nieuwe Snaar in hun klassieker De fotografie. Daarom beginnen we deze recensie met Het Cliché: het dorp is stilte en rust, de stad chaos en lawaai.

In de woorden van Jan Hertoghs: ‘Ik leerde als kind dat het in een dorp stil kan zijn. Bij de harken op het kerkhof. In de winterse beukenhagen. In de kantine met zijn stoelen op de tafels. In het bushokje met de kauwgom tegen de ramen. In de stad mis ik de stilte. De stad zwijgt niet. Elke dag brengt drukte en lawaai. Blaffende buurhonden, slijpschijven op alle uren van de dag en knalpotten van motoren die ongevraagd binnenkomen.’

Het platteland als zomerse herinnering

Jan Hertoghs schreef met Alles voor de Kempen een hartstochtelijk boek over “zijn platteland”. Hertoghs heeft nooit in de Kempen gewoond, dat merk je meteen. Anders had hij geweten dat ook in die westhoek ten oosten en ten noorden van zijn metropool de stilte overstemd wordt door blaffende honden, slijpschijven, grasmaaiers en bosmaaiers. Daarbij komen dan ook nog eens de knalpotten van plezierrijdende stedelingen die graag de pittoreske woonstraten op het platteland doorkruisen op oude brommers, stoere moto’s of glanzende oldtimers.

De Kempen waar hij van houdt, bestaat vooral in zijn herinnering aan de zomerdagen die hij in Tielen doorbracht, de familiebezoeken met de in schaarse zinnen vertelde verhalen, het verschil met de stad. Of nog: het is de lege Kempen uit het heimatschilderij of de Kempen die Victor Hugo beschreef: ‘Van Lier naar Turnhout verandert het landschap van aanzien; het is niet langer het vette, groene Vlaanderen; het is een zandbank, een met as bedekte moeilijke weg, schraal gras, dennenbossen, bosjes eikenhakhout, heide, hier en daar een ven, wild en streng land.’

Voor alle duidelijkheid: ik heb Alles voor de Kempen met héél veel plezier gelezen. Ik voldoe ook aan de basisvoorwaarden om een echte Kempenaar te zijn. Ik ben er geboren en woon nu acht kilometer van het huis waar ik opgegroeid ben. Bij heftige gevoelens zal ik eerder zwijgen en doorslikken dan mezelf bloot te geven. En als iemand om mijn heimat lacht, lach ik volmondig mee. Want de kracht van de Kempen, dat zijn haar gebreken.

Toch vroeg ik me vaak af: is dat allemaal zo anders elders? Dat gesprekken uitlopen op gemeenplaatsen, bijvoorbeeld? Elk dialect heeft zijn eigen gemeenplaatsen om het onzegbare of het onuitgesprokene te bezweren, denk ik, maar weinig zijn mooier en beknopter dan die uit de Kempen: ‘Jaja, zwijgt stil’, of: ’t is overal iet.’

Hertoghs weet met de juiste balans tussen exotisme en participatie het Kempense taaleigen te waarderen, onder andere in deze mooie passage op bladzijde 47: ‘Dat persoonlijke voornaamwoord os is heel belangrijk in de Kempen. Binnen de familie spreekt men van os Ingrid, ozze Guido, os Marianne en ozzen Erik. Vader en moeder kunnen ozze va en os moe zijn. Al de kinderen (en soms ook de kleinkinderen), dat zijn os manne.’

Maar Hertoghs lijft ook een resem BK’s (Bekende Kempenaren) in om zijn stellingen over zwijgzame en honkvaste Kempenaars te illustreren, en dat is soms toch wat oneigenlijk. Van Walter Van den Broeck kan je veel zeggen – en hij raakte vanuit Olen inderdaad niet verder dan Turnhout – maar niet dat hij zwijgzaam was of enkel streekromans schreef. Ook Leo Pleysier passeert de stilte-revue, en niet geheel onterecht.

‘Stilte was mijn vadertaal’, met dat vierwoordencitaat wordt Pleysier op de Kempische Olympusberg gehesen. Als lezer vraag ik me wel af of Pleysier dan wel Hertoghs er een bewuste referentie naar de prachtroman van Sulaiman Addonia (Stilte is mijn moedertaal) van maakt, maar dat terzijde.

Perfect evenwicht tussen herkenbare clichés en Kempische realiteit. Niet helemaal ernstig bedoeld, gelukkig.

Alles voor de Kempen door Jan Hertoghs is uitgegeven door Tzara. 150 blzn. ISBN 978 90 223 4007 3 (***)

Het platteland als voorstad

Interessanter is dat Leo Pleysier in dezelfde periode zelf een nieuwe novelle publiceerde die onbedoeld het hele Kempendiscours op losse schroeven zette. Tegenover de nukkig zwijgende en in zichzelf gekeerde Kempenaar plaatst Pleysier in Klokgelui een over elkaar heen ratelende bende wandelliefhebbers uit de Noorderkempen.

Wellicht lijkt het leven in de volkswijken van de grootstad vandaag meer op het dorp van vroeger dan in de nieuwbouwwijken die de velden rond de dorpskern bezet hebben.

Tegenover de honkvaste heidegrondbewoner staan de nieuwewijkbewoners, de studenten die nooit terugkeerden en de ondernemers die zich met moeite de oude klasgenoten herinneren. Tegenover de dorpsoudste die van elk stadskind de familielijnen weet te traceren ('Van wie zedde-gellie?') staat de hoofdfiguur die de buren in zijn eigen dorpsstraat niet bij name kent. Zijn gesprekspartner ‘keek [hem] aan met zo’n deels verwonderde deels verontwaardigde blik van maar-kent-gij-die-mensen-dan-niet?’

Het verhaal van Jef en Germaine wordt in de rest van het boek bijeengesprokkeld op de stoep of uit gesprekken met een buurvrouw. Klokgelui maakt heel voelbaar hoe sterk het dorpsleven anno 2024 lijkt op het stedelijke leven. En wellicht lijkt het leven in de volkswijken van de grootstad vandaag meer op het dorp van vroeger dan in de nieuwbouwwijken die de velden rond de dorpskern bezet hebben.

De Kempen, en het Vlaamse platteland in het algemeen, kent zowel betrokkenheid, onverschilligheid, functionele vriendelijkheid als eenzaamheid. Het wordt tijd om in te zien dat al die relaties hedendaags in vorm en problematiek zijn. De herinnering aan de straat, de buurt en het dorp waar iedereen iedereen kende – van naam, van familiegeschiedenis, van uitspattingen en van kleine kantjes – moet worden ingeruild voor een realiteit die eerder suburban dan dorps is.

Ik schrijf dat niet omdat ik wil bewijzen dat wij in de Kempen ook bij de tijd zijn (zoals Jan De Wilde destijds over zijn platteland zong: ‘Hier in Aaigem bloeit de misdaad even mooi als in de stad!’) of omdat ik denk dat die verandering een verbetering is. Het is gewoon de realiteit. Wie vanuit de grootstad naar het platteland kijkt, ziet echter liever het verschil en de exotiek, onder andere omdat die benadering de eigen superioriteit zo makkelijk bevestigt.

Het dorp zoals het anno 2024 is: een mix tussen betrokkenheid, anonimiteit en bemoeizucht. Glashelder en empathisch beschreven.

Klokgelui door Leo Pleysier, uitgegeven door De Bezige Bij. 128 blzn. ISBN 978 94 031 2877 1 (****)

Met de P van Parking

Dat is ook het vertrekpunt van Provincials. Postcards from the Peripheries, geschreven door Sumana Roy die opgroeide in Siliguri, dat ze zelf omschrijft als een provinciestadje aan de voet van de Himalaya in Bengalen. Ik heb het even voor u opgezocht: Siliguri telt ongeveer 540.000 inwoners, ongeveer evenveel als Groot-Antwerpen. Daarmee is meteen ook duidelijk dat termen als grootstad, metropolis en provinciestadje bijzonder relatief zijn. Het is niet de grootte van de bevolking, maar de verhouding met de hoofdstad die telt. Wat wel onveranderbaar lijkt, is de houding van de grootstedelijke elite tegenover de periferie.

Roy put, om dat te illustreren, rijkelijk uit de geschriften van onder andere Rabindranath Tagore, de Nobelprijswinnaar die in Calcutta woonde, maar veel tijd doorbracht in provinciaal Bengalen. Ook hij wordt lyrisch van de stilte op den buiten. En een van de kenmerken van zijn opdeling stad-platteland is dat hij beide delen van de binaire opdeling een gender toeschrijft.

Tagore, schrijft Roy, herhaalt voortdurend dat ‘het provinciale leven vrouwelijk is, voedend, levengevend, de bron van moedertaal, van water, van zijrivieren; stadsleven is mannelijk, hard en ruw, “egoïstisch”, een werkplek, een ‘braakland van droog zand’, de vadertaal, het jargon van een administratief document’.

Amuna Roy begint haar pleidooi voor de rand, met andere woorden, ook met Het Cliché waaraan het centrum zich laaft: het romantiserende beeld van het platteland of de provinciestad dat de grootstedeling creëert en dat de periferie gelijkstelt met het verleden en de stad met de toekomst.

De provinciale auteur zit niet aan de bron en bevindt zich niet in het centrum van de geschiedenis.

Roy weigert zich neer te leggen bij die blik van de buitenstaander. Ze eist het recht en de mogelijkheid op om vanuit de verre buitenrand even kosmopolitisch, even hedendaags en even artistiek hoogstaand te kunnen zijn als de metropolitaan. Ze gaat dat gevecht niet enkel aan met Tagore of andere Indiase grootstedelijke auteurs. Ze stapt ook in de ring met T.S. Elliot en Martin Heidegger.

De eerste lijkt haar de mogelijkheid op het schrijven van “een klassieker” te ontzeggen, omdat zo’n werk ‘een mature beschaving vooronderstelt, maar ook een mature taal en een mature literatuur, en een mature geest’. Roy noteert tussen haakjes: ‘Is mijn samenleving “matuur”? vraag ik mezelf nerveus af.’ Het is een herkenbare vraag voor iedereen die vanuit de periferie deelneemt aan het intellectuele leven en botst op de portiers van zijn onvermijdelijke centrum, de stad.

Heidegger benadert het platteland als de tegenpool van de stad, waarbij die laatste staat voor ‘comitévergaderingen, lezingen en lesgeven’ en het eerste voor diepe worteling en dus immobiliteit. En, alweer, voor het betekenisvolle zwijgen: ‘Heidegger zegt dat mensen op provinciale plekken hun samenleven ondergaan zonder dat de ene voor de andere zijn woordenschat moet aanpassen: “Het is mogelijk om helemaal niets te zeggen”.’

Op andere momenten weten de stedelijke commentatoren uiteraard maar al te goed dat de provincialen en de boeren van den buiten kunnen praten. Ze praten namelijk met een herkenbaar accent. Niet zoals het hoort. In Bengalen maakten ze het onderscheid tussen het Bangla van de bovenklasse in Calcutta en wat Bangal genoemd wordt: het Bengaals van de werkende klasse in die stad.

Roy illustreert dat conflict verder aan de hand van de Engelse “peasant poet” John Clare. ‘Was er een grootstedelijke dichter die met een vergelijkbaar etiket door het leven ging?’ vraagt ze zich terecht af. ‘Grammatica, spelling en accent: ze signaleerden zijn klasse, en ze resulteerden in zijn verbanning uit de canon – een schepping van de metropolis, uiteraard.’

Amuna Roy’s Provincials is een boek naar mijn hart, geschreven met diepe liefde voor de plek waar ze opgroeide en voor de beperkingen die het leven daar had, maar ook met een onverwoestbaar geloof dat ook uit die beperkingen Grote Kunst en kosmopolitisch engagement kan ontstaan. Daarbij denkt ze niet op de eerste plaats aan zichzelf, maar aan schrijvers zoals de Bröntes, R.K. Narayan, Annie Ernaux, Arundhati Roy, D.H. Lawrence, Pankaj Mishra en William Shakespeare. Geef toe: het zijn namen die niet meteen doen denken aan de Parking of den buiten.

De provinciale auteur zit niet aan de bron en bevindt zich niet in het centrum van de geschiedenis. Hij of zij groeit op met ‘magazines – oude exemplaren van Reader’s Digest of National Geographic – die maanden of soms jaren te laat arriveerden, als het nieuws al verschaald was. Die tijdkloof veranderde journalistiek in literatuur, nieuws in verhalen en historische gebeurtenissen in verhalen zonder clou’. Ik zie meteen hoe de jaren zestig in mijn Kempische gemeente pas arriveerden in de vroege jaren zeventig. Ze waren niet minder intens, ze waren gewoon vertraagd.

Boeren en buitenlui zijn niet minder wereldwijs dan de grootstedeling, zegt dit manifest van de kosmopoliet die op de Parking of op den Buiten woont!

Provincials. Postcards form the Peripheries door Sumana Roy is uitgegeven door Yale University Press. 342 blzn. ISBN 978 0 300 26613 9 (*****)

Boeren als mensen, stedelingen als woke clichés

Amuna Roy focust op schrijvende en lezende provincialen, de mensensoort die geen onderkomen vindt bij intellectuele stedelingen noch bij hardwerkende plattelanders. Dat maakt haar boek zo aantrekkelijk voor wie zich herkent in haar hoofdpersonage, maar het is tegelijk zijn beperking. Want ook wie de handen uit de mouwen steekt op het platteland verdient volle erkenning van zijn of haar menselijkheid en burgerschap. Daarover, onder andere, gaat de roman Tussen werelden, van Julie Zeh en Simon Urban.

Zeh en Urban leveren een hedendaagse brievenroman af, waarin Stefan en Theresa corresponderen via e-mail en WhatsApp. Stefan is een ambitieuze journalist bij een toonaangevende kwaliteitskrant in Hamburg, terwijl Theresa – ooit een medestudente – gekozen heeft om het landbouwbedrijf van haar vader in voormalig Oost-Duitsland over te nemen.

De roman verscheen in 2022 en was in zekere zin een voorafspiegeling van de boerenprotesten van de afgelopen tijd. De stad (of Stefan) is woke, hypocriet en opportunistisch. Het boerenleven is hard, kreunt onder de onmogelijke regels, maar houdt de wezenlijke banden tussen mensen levend.

De voorgaande zin klinkt als een Huizenhoog Cliché, maar dat ligt aan het boek. Geen van beide personages wordt geloofwaardig, omdat ze vanaf het prille begin ingezet worden als de illustraties van een botsing tussen werelden. Zeker Stefan klinkt als het woke-spook uit de folders van N-VA of Vlaams Belang.

Je hoeft geen ruraal romanticus te zijn om te beseffen dat er zonder boeren geen leven op aarde mogelijk is.

Beide personages krijgen van de auteurs onvoldoende ruimte voor twijfels, gelaagdheid of interne tegenstellingen – zaken die tot de universele mensenrechten van elk romanpersonage zouden moeten behoren – maar moeten voldoen aan de extremen die onvermijdelijk moeten leiden tot de verwerping van Stefan en de huldiging van Teresa. Als de BBB een roman geschreven had, zou die er ongeveer zo hebben uitgezien. Minus Theresa’s keuze voor biolandbouw.

Ik deel de sympathie van het schrijversduo voor Theresa en voor haar strijd om de zieltogende boerderij van haar vader – en van het boerendorp en de boerenbuiten – levensvatbaar en levengevend te maken. Je hoeft geen ruraal romanticus te zijn om te beseffen dat er zonder boeren geen leven op aarde mogelijk is en dat politiek beleid dus veel meer zou moeten inzetten op ernstige prijzen voor landbouwproducten en op versterking van gemeenten en gemeenschappen op het platteland. Tussen de clichés door raken Zeh en Urban wel degelijk zulke existentiële vragen aan.

“Theresa” veegt “Stefan” (dubbele aanhalingstekens, omdat de personages zo uitdrukkelijk representatief moeten zijn) trouwens de mantel uit omdat hij zich het boerenleven in nostalgische prenten voorstelt, terwijl zij weet dat het niet om drie strobalen en een appelplukkende boerin gaat, maar om ‘voersilo’s, een machinepark, mesttanks. Stapels strobalen en bergen kuilvoer. Melkmachine en koelinstallatie... Elke koe draagt een transponder om haar nek, zodat we aan kuddemanagement kunnen doen. Romantisch is anders, maar we zijn wel behoorlijk goed georganiseerd’.

Theresa beschrijft de worsteling van de Duitse boeren – let wel: dit gaat niet om agro-industriële bedrijven, maar om echte landbouwers, meer bepaald een bioboerin – met de dubbele uitdaging van markt en regelgeving redelijk indringend en geloofwaardig. Voor één keer is het niet het platteland dat tot een cliché herleid wordt, maar valt die behandeling te beurt aan de grootstad, meer bepaald de politiek correcte kwaliteitsjournalistiek.

Theresa legt de absurditeit van overproductie en onderwaardering goed uit – een beetje letterlijk voor een roman, waarin je als lezer de dingen liever ervaart dan onderwezen wordt, maar tot daar – en ze maakt de stap van frustratie naar directe actie redelijk geloofwaardig. Want ‘de infrastructuur (winkels, dokters, apothekers) hier is zo dramatisch dat zelfs oorlogsvluchtelingen zich niet kunnen voorstellen dat ze hier zouden leven’.

Omdat Theresa ook een briljante studente was, hoeft ze zich in de roman niet te beperken tot het boerenleven. Ze kan ook de jongste grootstedelijke obsessies haarscherp analyseren: ‘Ik ben allergisch voor wat voor dogma’s ook. Anders gezegd: als iedereen één kant uit begint te rennen, trap ik automatisch op de rem. Wie met koeien werkt, weet wat het betekent als de kudde op hol slaat. Wat mensen nog veel gevaarlijker maakt dan koeien is hun gewoonte om elkaar continu te willen overtuigen van wat goed, waar en mooi is. Bij voorkeur voorzien van een flinke scheut morele superioriteit.’

De verdere ontwikkeling van het verhaal, waarin de knokkende Theresa militante wordt voor Green Redemption – een soort Extinction Rebellion – boet wat in aan geloofwaardigheid, ook al is de premisse interessant: boeren weten beter dan wie ook wat klimaatverandering aanricht. Ik dacht alleen: als dat eens waar zou zijn, dat boeren en plattelanders écht en radicaal zouden opkomen voor de overleving van hun beroep, hun bijdrage en hun cultuur. Niet door extreemrechts sterker te maken, maar door een rechtvaardige klimaattransitie af te dwingen. Tussen werelden is fictie. In realiteit moeten we het doen met heel andere boerenbewegingen.

Maar wat deze roman wél correct vat, is dat boeren, plattelanders en provincialen geen inerte onderwerpen van de geschiedenis zijn. Ze zijn volwaardige actoren. Ze zijn schrijvers en lezers. Ze zijn anoniem en eenzaam of solidair en militant. Ze kunnen lachen met zichzelf en met de clichés die over hen de ronde doen. Ze zijn van den buiten, maar het blijven net mensen.

Een “brievenroman” tussen een knokkende boerin en een überwoke journalist, over landbouw, duurzaamheid en inclusie. Alleen de boerin is geloofwaardig.

Tussen Werelden door Juli Zeh en Simon Urban is uitgegeven door Ambo Anthos. 392 blzn. ISBN 978 90 263 6390 0 (***)

Word ProMO*

Vind je MO* waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je van tal van andere voordelen.

Je helpt ons groeien en zorgt ervoor dat we al onze verhalen gratis kunnen verspreiden. Je ontvangt vier keer per jaar MO*magazine én extra edities.

Je bent gratis welkom op onze evenementen en maakt kans op gratis tickets voor concerten, films, festivals en tentoonstellingen.

Je kan in dialoog gaan met onze journalisten via een aparte Facebookgroep.

Je ontvangt elke maand een exclusieve proMO*nieuwsbrief

Je volgt de auteurs en onderwerpen die jou interesseren en kan de beste artikels voor later bewaren.

Per maand

€4,60

Betaal maandelijks via domiciliëring.

Meest gekozen

Per jaar

€60

Betaal jaarlijks via domiciliëring.

Voor één jaar

€65

Betaal voor één jaar.

Ben je al proMO*

Log dan hier in