‘We willen laten zien dat het leven doorgaat’

Reportage

In Zuid-Libanon is het al tien maanden oorlog

‘We willen laten zien dat het leven doorgaat’

Fernande van Tets

22 augustus 2024

Het einde van de oorlog in Gaza is nog lang niet in zicht. Iets minder zichtbaar is de oorlog die Israël intussen in het zuiden van Libanon voert. Grensdorpen worden er bestookt met witte fosfor, reddingsdiensten zijn onderbemand, elektriciteit is schaars en vluchtelingen leven er in erbarmelijke omstandigheden. Maar toch gaat het leven er door.

Terwijl er in de Qatarese hoofdstad Doha onderhandeld wordt over een staakt-het-vuren in Gaza, groeit het aantal schermutselingen tussen Hezbollah en Israël. In Libanon tellen ze de oorlog in dagen. Vandaag, maandag 19 augustus, is het dag 318. Sinds de Israëlische aanval van 31 juli op Hezbollahkopstuk Fuad Shukr, wacht iedereen in Libanon op de reactie van Hezbollah. De militante groepering heeft een stevige vergelding beloofd en haar achterban verwacht die ook. Het feit dat die al weken uitblijft noemt Hezbollahleider Hassan Nasrallah ‘onderdeel van de straf’ voor Israël.

Maar die straf treft ook de Libanese bevolking. Niemand in Libanon wil oorlog, maar mensen zijn zich maar al te bewust van het risico dat een respons kan escaleren. Het land lijdt al jaren onder een hevige economische crisis en kan een oorlog er niet bij hebben. De economische malaise is voor mensen in Beiroet een grotere dagelijkse zorg dan de dreiging van een regionale oorlog.

In het zuiden van het Libanon is het een ander verhaal. Daar is het al tien maanden de facto oorlog. Sinds 7 oktober zijn er dagelijks aanvallen, bombardementen en beschietingen tussen de militanten van Hezbollah en Israëlische soldaten. De United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL), de vredesmacht van de Verenigde Naties die sinds eind jaren ‘70 de vrede tussen Libanon en Israël moet waarborgen, registreerde er vorige maand meer dan 10.000 schendingen van beide kanten. De gevechten hebben ervoor gezorgd dat meer dan 100.000 mensen de grensdorpen zijn ontvlucht. Ze hebben zich verspreid over heel Libanon, maar het grootste aantal bevindt zich in de stad Tyre, 20 kilometer ten noorden van Israël.

De enige achterblijvers zijn Hezbollahstrijders en Syrische vluchtelingen. Zij kunnen vaak nergens nog naartoe. Op zondag 18 augustus stierven tien Syriërs tijdens een Israëlische aanval vlak bij Nabatieh. Dat was het hoogste aantal burgerslachtoffers tijdens een aanval in Libanon sinds 7 oktober. Israël zegt dat het doelwit een Hezbollahmunitiedepot was. De eigenaar van het pand stelde dat het een fabriek was met ‘100% burgerlijke doeleinden’.

Slopend conflict

De Libanese Burgerbescherming rukt met gierende sirenes uit zodra er een explosie in het grensgebied plaatsvindt. Haar leden zijn vaak als eerste ter plaatse, blussen de branden die uitbreken na een aanval en nemen de gewonden mee naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

Ali Safadin is commandant van de grootste kazerne van de Libanese Burgerbescherming in het zuiden. Door zijn zwarte baard groeien veel grijze haren. De laatste maanden slaapt hij slecht door de stress. ‘Je weet toch dat ik aan het werk ben’, schreeuwt hij door de telefoon als zijn vrouw belt. ‘Ik zie mijn familie niet veel’, verontschuldigt hij zich. ‘Ik ben vaak pas om 4 uur ‘s ochtends thuis en om 10 uur ben ik hier weer op kantoor. En ik slaap met de telefoon naast mijn oor.’

‘Vaak bombardeert Israël nog een tweede keer als wij ter plaatse zijn.’

Safadin voert het bevel over negentig mensen waarvan er slechts zestien betaald worden. Het grootste deel van de burgerbeweging bestaat uit vrijwilligers. ‘Voor de oorlog uitbrak op 7 oktober rukten we misschien twee keer per week uit. Nu elke dag’, zegt hij. Hij heeft twee brandweerwagens, vier ambulances en twee auto’s tot zijn beschikking. ‘Sinds het begin van de oorlog stuur ik nog slechts drie in plaats van vier mensen met de brandweerauto mee. Als die dan gebombardeerd wordt, ben ik maar drie mensen kwijt’, zegt hij praktisch.

In Naqoura, een dorp slechts een kilometer verwijderd van de Israëlische grens, is een van zijn manschappen gewond geraakt. ‘Vaak bombardeert Israël nog een tweede keer als wij ter plaatse zijn’, zegt hij somber. Vandaar dat hij ook het liefst twee voertuigen stuurt, dan kan de bemanning van de ene de andere helpen als ze worden geraakt.

Op zijn arm staat een tatoeage van een klein meisje met grote ogen, haar mondje halfopen. ‘Dat is mijn dochter. Ze was 18 maanden toen ze stierf tijdens een Israëlisch bombardement.’ Dat was in 2006, tijdens de laatste grote oorlog tussen Hezbollah en Israël. ‘Ik had mijn vrouw en kinderen meegenomen naar het kantoor van de burgerbescherming omdat ik dacht dat ze daar veilig zouden zijn’, zegt hij geëmotioneerd. ‘Ik was elders een brand aan het blussen toen de Israëli’s het kantoor bombardeerden.’

Ali Safadin vindt het conflict van vandaag slopender dan de oorlog van 2006. ‘Toen waren er meer burgerslachtoffers, nu zijn dat er gelukkig minder. Maar in 2006 was de oorlog na 33 dagen voorbij. Nu is die al tien maanden aan de gang en hebben we geen idee hoelang het nog gaat duren. Dat maakt het psychologisch veel zwaarder’, zegt hij.

De Libanese Burgerbeweging is niet uitgerust voor haar nieuwe taak. ‘We hebben niet het juiste gereedschap om mensen vanonder het puin te halen of om onszelf te beschermen. We hebben wel wat persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals helmen en een kogelvrij vest, maar niet genoeg. Bovendien passen die dingen vaak niet goed.’ Volgens Safadin heeft België toegezegd om meer beschermingsmateriaal te doneren, maar daarvan is in het zuiden van Libanon nog niks aangekomen. ‘Nochtans rekent de bevolking op ons.’

Sinds 7 oktober zijn er in het zuiden van Libanon dagelijks aanvallen, bombardementen en beschietingen tussen de militanten van Hezbollah en Israëlische soldaten.

Witte fosfor

Fosforbranden zijn lastig om in bedwang te houden. ‘Fosfor brandt anders dan gewoon vuur’, zegt Musa, een van Safadins manschappen. ‘Ik heb mensen met vreselijke brandwonden gezien.’ Fosfor is te vergelijken met napalm. Een fosforbrand kan niet met water geblust worden en bij contact met de huid brandt het vlees weg.

Volgens de brandweermannen is de schaal van het gebruik van witte fosfor anders dan in 2006. De Libanese overheid zegt dat meer dan een miljoen hectare aan landbouwgrond erdoor is verbrand. De schade aan land en huizen wordt geschat op 1,4 miljard euro. Ook UNIFIL heeft witte fosfor aangetroffen rond haar basis.

Mustafa al-Said is een van de boeren wiens land verbrand werd door witte fosfor. Hij verbouwde olijven, graan en tomaten op een halve hectare grond in Beit Lif, een dorp twee kilometer van de Israëlische grens. ‘Alles is verbrand’, zegt hij dof. ‘Mijn olijfbomen zijn allemaal weg.’ Omdat de brand veroorzaakt werd door witte fosfor weet hij niet of het veilig is om weer gewassen te verbouwen als hij weer naar huis durft.

Samen met zijn vrouw Farah en hun zeven kinderen woont al-Said al negen maanden in een klaslokaal van een schoolgebouw in Tyre. Aan het groene schoolbord hangen spijkerjasjes, een zwarte broek en een oranje voetbalshirt. Op een matras in de hoek liggen Aleen (3) en Asil (5) naar een filmpje te kijken op een telefoon. Lilian van 1,5 ligt te slapen in een kinderwagen. Hun kinderen hebben een mentale klap gekregen, zegt Farah. ‘Als ze een hard geluid horen, rennen ze naar me toe voor een knuffel.’

Tijdens het schooljaar deelden honderd ontheemden dit gebouw met zevenhonderd leerlingen. ‘Het lawaai was ongelofelijk’, glimlacht al-Said. Nu is het zomervakantie en is het rustig. Maar elk klaslokaal herbergt haar eigen pijn. Veel vluchtelingen zijn boeren die, net als al-Said, hun land en daarmee hun inkomen kwijt zijn.

Nauwelijks elektriciteit

Khadija woont al sinds november met haar man en zoon van 11 in een klaslokaal dat in twee is gedeeld door een houten frame met een wit zeil dat bedruktis met het blauwe logo van VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR. ‘Je hoort elk woord van de buren.’ De familie komt uit Blida, ongeveer een kilometer van de Israëlische grens. ‘Mijn dorp bestaat niet meer’, zegt ze droevig. De dag voordien heeft een Israëlische aanval er een lid van Hezbollah gedood. De afgelopen tien maanden zijn er in Libanon al meer dan 370 Hezbollahleden gedood. Vandaag vindt de begrafenis plaats. ‘Ik kende hem al van jongs af aan', zegt Khadija. Toch veroordeelt ze Hezbollah niet. Ze overleeft immers van de 200 dollar die Hezbollah haar maandelijks geeft.

In het klaslokaal ligt een stapel matrassen die ’s avonds worden verspreid om te slapen. Op haar telefoon toont ze een filmpje van haar huis. Dat heeft meerdere slaapkamers, een keuken en een zitkamer met een comfortabele bank. Nu zit ze hier op een kleed. ‘Gelukkig heeft mijn man de televisie nog kunnen meenemen’, zegt ze opgelucht, terwijl ze wijst naar een zwarte flatscreen die op een schooltafel in de hoek staat. ‘Ik durf niet terug, en weet niet wat de toekomst zal brengen', zegt ze verslagen.

‘De oorlog van 2006 was erger, maar de hulp aan de mensen vandaag is slechter.’

In de sanitaire ruimte worden vijfliterflessen gevuld met water en pannen afgewassen. Het voelt er warmer aan dan de 31 graden die de thermometer buiten aangeeft. Er zijn geen ijskasten om eten te bewaren, en de elektriciteit voor de schaarse ventilatoren valt voortdurend uit. De bewoners slapen ’s nachts vaak buiten omdat het daar koeler is. Naast deze school zijn er in Tyre nog vier andere schoolgebouwen die als opvang dienstdoen. Er wonen duizend mensen.

De verantwoordelijke van de gemeente Tyre is Mortada Mhanna. Hij moet continu op zoek naar geld om te voldoen aan de basisbehoeftes van de vluchtelingen. In zijn werkkamer, waar mensen voortdurend in- en uitlopen met vragen, vertelt Mhanna dat hij zijn uiterste best doet om elektriciteit te regelen, om voor olie om mee te koken te zorgen, om medicijnen voor de zieken te voorzien. Bijna 30.000 dorpelingen van de grensstreek, waarvan 7000 kinderen, zijn naar Tyre gevlucht. Dat staat te lezen op een groot scherm aan de muur. Tot de elektriciteit, en dus ook het scherm, uitvalt. ‘We voelen de oorlog elke dag’, zegt Mhanna. ‘Er zijn veel bombardementen. Mensen zijn bang en vragen zich af wie er vandaag zal sterven.’

Mhanna werkte in 2006 ook al voor de gemeente. ‘De oorlog toen was erger, maar de hulp aan de mensen vandaag is slechter’, zegt hij. ‘Want de staat heeft geen geld meer, wij hebben helemaal geen extra geld gekregen en de gemeente heeft ook niet veel.’

Zwoele housemuziek

In Naqoura, op twee kilometer van de grens met Israël, zijn alle rolluiken naar beneden gelaten. Het dorp is uitgestorven. De apotheek, de supermarkt, de bakkerij, allemaal zijn ze gesloten. Een groot deel van de huizen, maar ook het lokale restaurant, ligt in puin. Alleen enkele kapotte bezittingen zoals een blauwe gasfles, of een roze T-shirt, verraden dat er tot voor kort mensen woonden in deze huizen.

Tegelijkertijd gaan mensen door met leven. Katherine Awdaa (33) ontvluchtte Naqoura met haar familie naar Saida, een stad nog verder naar het noorden. Nu hebben ze een huis gehuurd in Tyre, waar ze werkt als softwareontwikkelaar. Ze vertelt haar vluchtverhaal terwijl ze aan een cocktail nipt op het lokale strand. Ze draagt een witte bikini met zwarte streepjes. Voor haar spelen gebruinde mannen beachball in bloot bovenlijf. Naast haar rookt een familiewaterpijp. De man in zwembroek, de vrouw in het zwart en met hoofddoek. In de helblauwe zee zwemmen talloze mensen, van jong tot oud. Het is zondag en het strand zit vol.

Katherine Awdaa vluchtte met haar familie van Naqqoura naar Saida, een stad nog verder naar het noorden.

Als er zich twee explosies voordoen, wordt er geklapt en gejoeld, ook door Awdaa. Het geluid blijkt afkomstig van twee Israëlische gevechtsvliegtuigen die door de geluidsbarrière breken. ‘We willen laten zien dat we doorgaan met leven’, zegt Awdaa strijdlustig. Ze kan niet terug naar huis, dat is niet veilig. ‘Ons huis staat er nog, maar het grootste deel van het dorp is verwoest. Er moet veel weer opgebouwd worden.’

Vanuit het restaurant komt zwoele housemuziek aangewaaid. De uitbater is Dalia Farran (43), een vrouw met lange bruine krullen en een open gezicht. Onder haar gele kimono met franjes draagt ze een bikini. In 2004 opende ze hier als eerste vrouw deze strandbar. Tot 2019 zat de zaak elke dag vol. Daarna stapelden de crises zich op: de economische crisis, corona, de explosie in de haven van Beiroet in 2020. Voorheen kwamen haar klanten uit heel Libanon, ‘maar mensen zijn bang nu’, zegt ze. ‘De laatste vijf jaar waren moeilijk, maar dit is het slechtste jaar ooit.’

Aanvankelijk had Farran een tas ingepakt, klaar om te vluchten. Maar er zijn nu al tien maanden constant schermutselingen in het zuiden, dus heeft ze de tas weer uitgepakt. Farran doet aan yoga om tot rust te komen. ‘Als je hier woont en werkt kun je ofwel kiezen om in angst te leven, om je leven stop te zetten, om de hele tijd het nieuws te volgen en eindeloos te wachten op wat er gaat gebeuren. Of je kan zeggen: “Oké, dit is de situatie, ik vind die niet leuk, maar ik kan ze niet oplossen, dus ga ik door met leven".’