Wat Vlaanderen van Nederland kan leren over de erkenning van koloniale slachtoffers

Reportage

‘Het is belangrijk dat de slachtoffers de erkenning krijgen die ze verdienen’

Wat Vlaanderen van Nederland kan leren over de erkenning van koloniale slachtoffers

Arno Van Rensbergen

27 juni 2024

In de nasleep van de wereldwijde Black Lives Matter-protesten ontwaakte in zowel Vlaanderen als Nederland een hernieuwde aandacht voor koloniale symbolen en hun omstreden erfgoed. Terwijl Nederlandse steden al langer stappen zetten om deze donkere hoofdstukken te verwerken, worstelt Vlaanderen nog met de erkenning en aanpak van zijn koloniale verleden. Wat kunnen we leren van de Nederlandse aanpak?

Juni 2020. In de nasleep van de moord op George Floyd in de Verenigde Staten, die wereldwijde protesten tegen racisme en symbolen van onderdrukking aanwakkerde, richtten demonstranten zich ook op het koloniale erfgoed in de Lage Landen.

Op 9 juni werd het bekladde standbeeld van Leopold II in de Antwerpse deelgemeente Ekeren weggehaald, op 10 juni vonden er ook in Brussel protesten plaats aan de standbeelden van dezelfde koning.

Drie dagen later ontstonden er ook in Amsterdam en Rotterdam onlusten bij standbeelden van kolonialen, slavenhandelaars en zeevaarders. In de Noord-Hollandse stad Hoorn kwam het protest tot een kookpunt.

Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, stichter van Batavia en een omstreden figuur door zijn gewelddadige koloniale praktijken, werd beklad met leuzen als ‘killer’ en ‘dief’. In de dagen daarop beschermde de Nederlandse politie, in geelblauwe riot gear met schild en knuppel, het beeld tegen de protestgangers.

Ook tegenbetogers vonden korte tijd later hun weg naar het plein in het centrum. Ze drapeerden de sokkel met vlaggen van de Verenigde Oostindische Compagnie, de zeventiende-eeuwse Nederlandse handelsorganisatie.

Om de gemoederen te bedaren liet de gemeente Hoorn het standbeeld schoonmaken en een extra informatiebord plaatsen dat de controversiële aspecten van Coens geschiedenis toelichtte om zo een completer beeld te geven van zijn nalatenschap.

Beeld van Leopold II in Brussel

De rol van lokale besturen

Net als in België werden zulke standbeelden in Nederland in de negentiende eeuw opgericht om een nationale identiteit te creëren en het koloniale verhaal te verkopen. Met de Black Lives Matter-protesten kwamen het besef en de erkenning over de rol van Nederlandse gemeenten in de koloniale en slavernijgeschiedenis in een stroomversnelling.

Zoals in Vlaanderen werden ook in Nederland lokale besturen geconfronteerd met de vraag hoe ze koloniaal erfgoed moesten aanpakken: weghalen, infoborden zetten, trajecten opzetten, … De bestuurders beloofden om de eigen rol in het koloniale en slavernijverleden te onderzoeken en werk te maken van een betere omgang met koloniale verwijzingen in de publieke ruimte.

Uit een Vlaams-Nederlands onderzoek voor MO* Magazine en de Groene Amsterdammer langs achttien Nederlandse steden en dertien Vlaamse centrumsteden blijkt dat er sinds 2020 weinig werk is gemaakt rond koloniaal erfgoed in de Lage Landen.

Steden en gemeenten willen vaak geen structurele veranderingen in de publieke ruimte uit angst voor polarisatie, de complexe regelgeving of omdat ze neutraal willen blijven in de discussie over koloniale beelden en verwijzingen.

Vlaams en Nederlands onderzoek

De kwestie rond koloniaal erfgoed in Nederland is nochtans lang niet nieuw. Jaren voordat het debat rond koloniaal erfgoed in België begon, kozen lokale Nederlandse besturen er al voor om omstreden monumenten aan te pakken.

‘Het is als gemeentebestuur heel belangrijk om te laten zien dat je een expliciete visie hebt op het herinneringslandschap.’

In 2007 vormde het Amsterdamse stadsbestuur het Van Heutsz-monument, dat de Nederlandse generaal en koloniaal bestuurder J.B. Van Heutsz eerde, om naar een monument voor Nederlands-Indië. De stad Leiden begon met educatieve programma’s en herdenkingen rond het koloniale verleden.

Twee instellingen veranderden hun naam vanwege hun koloniale connectie: het Witte de With Centrum voor Hedendaagse Kunst in Rotterdam (2017) en de J.P. Coen School in Amsterdam (2018). Ook werden heel wat wandelgidsen rond het slavernijverleden gepubliceerd, die een geschiedenis blootleggen die voordien bewust was toegedekt.

‘Het is als gemeentebestuur heel belangrijk om te laten zien dat je een expliciete visie hebt op het herinneringslandschap’, zegt Maria Grever, hoogleraar en voorzitter van de Nederlandse Commissie Omstreden Monumenten.

‘Het contextloos laten voortbestaan van publiek koloniaal erfgoed legitimeert oude hiërarchische verhoudingen en racisme’, zegt Grever. ‘Er moet dus iets aan gedaan worden: duiden, aanpassen of weghalen. Je hebt heel wat manieren, maar een stad moet wel erkennen dat er geweld is gepleegd op mensen heel ver weg.’

Maria Grever

Erkenning van het leed

Nederlandse gemeenten nemen steeds vaker initiatieven over de toekomst van de omstreden standbeelden en straatnaamborden. De ingrepen, zoals een monument weghalen of context bieden, zijn erg plaatsgebonden. Toch kiezen ze in Nederland steeds vaker ook voor een andere optie: het leed van koloniale slachtoffers in het straatbeeld erkennen.

Al in 1984 werd het Anton de Komplein in Amsterdam officieel geopend, vernoemd naar de Surinaamse schrijver, antikoloniaal activist en verzetsstrijder Anton de Kom (1898-1945), die een belangrijke rol speelde in de strijd tegen kolonialisme en onderdrukking.

In 1991 werd in Rotterdam een nieuwe straat omgedoopt tot de Tulaweg, genoemd naar een leider van de slavenopstand op Curaçao in 1795. Twee jaar later werd in Almere de Edward Brumastraat aangelegd, naar Edward Bruma, een Surinaamse antikoloniale activist.

'Monumenten voor slachtoffers van slavernij, daar is heel veel strijd voor gevoerd.'

‘Maar naast die straten en pleinen kwamen er ook monumenten voor slaven, vaak vanuit het initiatief van inwoners’, zegt Grever. Zo werd al in 2002 het nationale slavernijmonument in Amsterdam onthuld in het Oosterpark. Het monument herdenkt de slachtoffers van de Nederlandse slavenhandel en slavernij in de voormalige koloniën Suriname en de Nederlandse Antillen.

Ook in Middelburg en Rotterdam werden soortgelijke monumenten opgericht. ‘Dat is in Europa toch heel bijzonder, en er is heel veel strijd voor gevoerd. Dat is ook allemaal niet vanzelf gegaan. Maar nu maakt het onlosmakelijk deel uit van het straatbeeld in Nederland.’

De Black Lives Matter-protesten zorgden voor een stroomversnelling in het aantal slavernijmonumenten. De laatste twee jaar kwamen er drie bij: in Tilburg (2022), Utrecht (2023) en Almere (2023). Er zijn er nog vier in de maak, twee in Den Haag en twee in Groningen.

Een mensenzoo in Antwerpen

In Vlaanderen ligt een herdenkingsmonument voor koloniale slachtoffers vooralsnog moeilijk. Pas in 2018 werd het Patrice Lumumbaplein in Brussel ingehuldigd, een unicum in de verering van een Congolees in de publieke ruimte.

Ook de BLM-protesten brachten weinig vooruitgang in de erkenning van het koloniale leed in het straatbeeld. In 2023 huldigde het district Borgerhout als één van de enige besturen een nieuwe gedenksteen in voor de slachtoffers van Belgisch kolonialisme op de zijgevel van het districtshuis.

’Het is belangrijk dat de slachtoffers de erkenning krijgen die ze verdienen. Antwerpen is een diverse stad en dat willen we vertaald zien in de verbeelding van de geschiedenis.’

Judith Elseviers, dekolonisatieadviseur en juriste, hoopt intussen dat Borgerhout als inspiratie dient voor de stad Antwerpen om ook een gedenkplaat of een herdenkingsmonument te plaatsten op het Museumplein om de koloniale schaduwzijde ervan te belichten.

Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1894 stond er een mensenzoo met 144 Congolezen om het koloniale project van koning Leopold II te verkopen. ‘Ze werden tentoongesteld als dieren en afgeschilderd als een primitief volk’, zegt Elseviers. ‘Het kan vandaag de dag toch niet dat zo’n historisch onrecht geen plek heeft in ons straatbeeld?’

Twee jaar geleden vroeg ze in een open brief, samen met zestig academici, auteurs en activisten, al naar een herinneringsmonument. Het stadsbestuur hield lang de boot af, gevolgd door een voorstel om een standbeeld op te richten op het Schoonselhof, een begraafplaats buiten de stad.

Dat voorstel viel bij de actievoerders niet in goede aarde. ’Het is belangrijk dat de slachtoffers de erkenning krijgen die ze verdienen. Antwerpen is een diverse stad en dat willen we vertaald zien in de verbeelding van de geschiedenis.’

Elseviers wijst met een beschuldigende vinger naar het stadsbestuur, dat niet transparant te werk zou gaan. ‘De ene keer worden we bevraagd, dan is er weer jaren stilte en komen ze met een alternatief, maar ontoereikend voorstel. Het is toch niet mogelijk dat een zwarte pagina van de geschiedenis gewoon verzwegen wordt?’

Een symbolische herdenkingsplek

Op een honderdtal kilometer van Antwerpen ligt de grootste haven van Europa, Rotterdam. Op een grasveldje aan de oever van de Nieuwe Maas, waar de rivier zich afsplitst en naar het centrum van de stad vloeit, staat het stalen slavernijmonument van Rotterdam.

‘Het monument gaf bij de oprichting in 2013 aan Rotterdam eindelijk een fysieke plek om het moeilijke verleden te herdenken.’

Peggy Wijntuin, oud-gemeenteraadslid, nam in 2009 het initiatief voor het monument. ‘Ik wilde een plek met een verhaal. Samen met de stadshistoricus kwamen we uit op de Lloydkade.

Hier vertrokken de schepen naar West-Afrika om wapens en aardewerk te ruilen tegen slaven. Die brachten ze naar het Caribisch gebied en ze kwamen terug met tabak en suiker van de plantages.’

Naar schatting 60.000 mensen zijn met Rotterdamse schepen van West-Afrika naar Suriname en de Antillen gebracht. Vandaag wonen er in de stad naar schatting 80.000 nazaten van slaven. ‘Het monument gaf bij de oprichting in 2013 aan Rotterdam eindelijk een fysieke plek om het moeilijke verleden te herdenken’, zegt Wijntuin.

Achter het monument staat de toren van het Scheepvaart en Transport College. Het slavernijverleden maakt deel uit van het curriculum en de leerlingen van het college onderhouden het standbeeld.

Het slavernijmonument is ondertussen een symbolische herdenkingsplek geworden, een manifestatie van de verbondenheid tussen stad en verleden. Elk jaar, op 30 juni, wordt hier Keti Koti gevierd, de afschaffing van de slavernij.

De Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb maakte in 2021 aan het monument excuses voor het slavernijverleden van de stad. Vorig jaar linkte hij hier de geschiedenis van de slavernij aan discriminatie en ongelijkheid in hedendaags Rotterdam.

Slavernijmonument in Rotterdam

Buiten de stad

Het monument is een middel om bewustwording te bevorderen, en maakt deel uit van een breder herdenkingstraject. Zo kan elke Rotterdammer gratis een boek krijgen over het koloniaal en slavernijverleden van Rotterdam en kunnen mensen met koloniale achternamen deze op kosten van de stad veranderen, een unicum in Nederland.

'Buiten de stad, in de laagbouwwijken, daar zie je pas de straten en monumenten die verwijzen naar de antikoloniale strijd.’

‘De slavernijmonumenten en herdenkingen die nu in tal van steden georganiseerd worden zijn een belangrijk deel van het groeiende bewustzijn over de koloniale wortels van de huidige tijd’, zegt Karwan Fatah-Black, expert Nederlandse koloniale geschiedenis.

Tegelijk wijst hij erop dat een gedeelde beleving van het historische verleden nodig is in een gedeelde openbare ruimte. Net als in Rotterdam liggen de meeste andere slavernijmonumenten in Nederland buiten de stadscentra.

‘Je ziet het in bijna elke grote Nederlandse stad. Het centrum is een ode aan de handelspatriciërs van de zeventiende eeuw. Buiten de stad, in de laagbouwwijken, daar zie je pas de straten en monumenten die verwijzen naar de antikoloniale strijd.’

Volgens hem is de oude kern van een stad nog steeds de ruimte waar de meeste inwoners zich identificeren met geschiedenis, maar waar kleine aanpassingen niet mogelijk blijken.

Fatah-Black wil dan ook meer referenties naar het koloniale verleden van Nederland in de historische oude stadskernen. 'Zodat niet elke gemeenschap op zichzelf herdenkt, maar iedereen samen.’

Karwan Fatah-Black

‘Maak het wat abstracter’

Een inclusief herdenkingsbeleid, dat is ook waar activisten en experten in Antwerpen vier jaar na Black Lives Matter-protesten nog op wachten. Het monument voor de Congolese slachtoffers van de Wereldtentoonstelling dient hét symbool te worden voor de vele mensenlevens die ontmenselijkt werden door het Belgisch kolonialisme.

Dat oprichten op het Schoonselhof, zoals het stadsbestuur voorstelt, valt bij velen niet in goede aarde. Ook voor Maria Grever lijkt dit niet de beste optie. ‘De Antwerpse burgemeester is historicus, maar het getuigt niet van historisch besef om zulke tegenvoorstellen te doen’, zegt ze schamper. ‘Een herdenkingsmonument moet er uiteraard komen op de plek waar het gebeurde, niet zeven kilometer verder.’

Hoe zo’n monument eruit kan zien, laat Grever in het midden. ‘Maar maak het niet te letterlijk, maar wat abstracter. Iets wat mensen prikkelt tot nadenken.’ Dát het er moet komen, staat buiten kijf. ‘Op die manier erken je het leed. Want ook dat is deel van de geschiedenis. En wie weet zet het ook in de rest van België iets in gang.’

Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.