Zo lang we maar niet in de spiegel moeten kijken
“‘Om te kunnen hopen moet je ook naar het alarm luisteren’
© Konstantinos Tsanakis
© Konstantinos Tsanakis
Naarmate de werkelijkheid van de klimaatontwrichting radicaler wordt, blijven velen wegkijken of roepen ze op om om het vooral ‘gezellig’ te houden en alleen maar ‘positief’ nieuws te brengen. Die spagaat is ethisch niet vol te houden, meent MO*columnist Jan Mertens.
Vijfentwintig jaar geleden kreeg ik in een klein kamertje in Gasthuisberg in Leuven van een dokter te horen dat ik kanker had. Het is te zeggen, dat woord gebruikte hij niet. Het was een heel ingewikkelde uitleg, met allerlei omwegwoorden, waarbij hij me niet echt aankeek. Hij wilde het denk ik vooral over de aanpak hebben, meteen naar de oplossingen gaan, terwijl ik nog altijd niet zeker wist wat nu eigenlijk de diagnose was.
Met mijn huisarts en een dierbare vriendin die erbij waren, ging ik beneden in de hal nog een koffie drinken. Ik vroeg aan mijn huisarts of die dokter nu eigenlijk gezegd had dat ik kanker had. Ja, zei hij. Het was een ingewikkelde boodschap, vanzelfsprekend, maar ik was blij dat ik wist wat er aan de hand was en hoe erg het was. Zodra ik thuis was, ging ik in de zetel zitten, moest ik even hevig huilen en begon ik daarna iedereen die het moest weten zelf op te bellen, waarbij ik telkens ook het woord kanker gebruikte. Na die lange reeks had ik zelf zo vaak dat ene woord gebruikt dat ik ook zelf geloofde dat ik het had.
Ik had aan die man in het ziekenhuis kunnen vragen om me alleen het goede nieuws te brengen en wel op een “positieve” toon. Ik had hem kunnen zeggen dat een mogelijke boodschap dat ik kanker zou hebben een vorm van “alarmisme” was en dat een mogelijke vraag aan mij om aan mijn behandeling te beginnen “moraliserend” was. Dat alles zou me niet geholpen hebben. Integendeel. Het goede nieuws was dat ik een behoorlijke kans had om het te overleven. Om dat echt te kunnen vatten, moest ik vooral zelf ook begrijpen wat de waarheid was van mijn ziekte, ook al zou dat me door elkaar schudden.
Tegelijk had ik graag gehad dat hij, na het slechte nieuws, het goede nieuws zo had gebracht dat ik het kon voelen in mijn lichaam. Ik kreeg alleen maar een reeks ingewikkelde technische termen en statistieken. Bij alle controles de jaren daarna was het ook zo. Ik kreeg moeilijke woorden en cijfers en vragen over “klachten”, wat me telkens vervreemdde van mijn lichaam en verdrietig maakte. Alleen mijn lieve huisarts was tegelijk helemaal eerlijk tegenover mij en vond woorden en een verhaal waarmee hij mij kon bereiken en gemotiveerd houden om aan de behandeling te beginnen. Hij bleef dicht bij me, authentiek, en stond zelfs naast de operatietafel toen ze de tumor uit mijn buik verwijderden.
Het gezicht van die dokter die me de diagnose gaf, herinner ik me niet meer. De nabijheid van mijn huisarts voel ik wel nog steeds in mijn lichaam. En door het feit dat ik zelf aan mijn dierbaren kon zeggen wat er aan de hand was, met eenvoudige woorden, was het voor hen gemakkelijker om dichtbij te komen. Ik heb mijn leven aan hen te danken. Ik leef nog, met een lichaam waarin die kanker waarschijnlijk nog slapend aanwezig is. Als ik doe wat nodig is, blijft die ook slapen. Ontkenning zou me niet helpen, integendeel. Mijn lichaam is niet meer wat het was voor die kanker. Maar dat gedeukte lijf leeft nog, in dankbaarheid, en het handelt in de wereld. Het is actieve hoop.
Ik moest de voorbije weken af en toe denken aan die hele ervaring terwijl ik de reacties zag op de ophefmakende column van klimaatwetenschapper Valérie Trouet waarin ze uiting geeft aan haar diepe emoties over de ernst van de klimaatcrisis en de georganiseerde maatschappelijke ontkenning van die ernst. Voorspelbare eerste reacties in de aard van ‘als wetenschapper mag je het niet opgeven’ of ‘je moet blijven werken aan de oplossingen’ waren niet alleen vermoeiend, ze probeerden zo snel mogelijk voorbij “de emoties” te gaan. Voor mij klonken ze zelfs een beetje als: ‘Ik, rationele mannelijke professor, ga even aan die emotionele vrouw zeggen dat al dat alarmistisch gedoe ons afhoudt van de grote technologische oplossingen die ons in de toekomst zullen redden, waardoor we ons nu niet te veel existentiële vragen moeten stellen.’ En ik voelde iets dat leek op dezelfde vervreemding die ik soms bij mijn controles in Gasthuisberg voelde.
Er kwamen gelukkig heel wat andere reacties, ook van wetenschappers, op de moedige woorden van Valérie Trouet. Je moet er blijkbaar moedig voor zijn, om toe te geven dat het werk waar je je elke dag intens mee bezighoudt, mee gedreven door een maatschappelijk engagement, je emotioneel raakt. Terwijl een goede omgang met wat je voelt bij zoveel verlies je kan helpen om een betere wetenschapper te worden. Dat was ook de reactie van enkele klimaatwetenschappers die zwaar werden aangevallen nadat ze in The Guardian hadden getuigd over hun emoties. Je emotie toelaten, zonder ze vast te houden, kan je net helpen om beter in de wereld te blijven en niet cynisch te worden.
Een vorm van ontkenning
Het is merkwaardig dat mensen denken dat je meer hoop kunt hebben als je vooral niet kijkt naar de werkelijkheid van de wereld waarin we leven. Het is merkwaardig hoe sommigen geëngageerde klimaatactivisten of politici ervan beschuldigen aan “doemdenken” of “alarmisme” te doen en “dogmatisch” te zijn, en dan zeggen dat we MOETEN GELOVEN dat het goed zal komen en dat we MOETEN GELOVEN dat we binnen zoveel jaar allerlei grote machines zullen bouwen die dan het probleem met terugwerkende kracht zullen oplossen. (Zeggen dat je iets moet geloven is zo ongeveer de woordenboekdefinitie van dogmatisme, maar dit geheel terzijde...)
Al het lijden tussen nu en dan is dan waarschijnlijk noodzakelijke collateral damage, zo lang we maar niet in de spiegel moeten kijken en zelfs maar zouden overwegen om onze ecologisch gulzige en daardoor onrechtvaardige levensstijl in vraag te stellen. Krampachtig optimisme is een vorm van ontkenning. Pleidooien voor uitstel (climate delay), in de zin van ‘niet wij, niet nu, niet hier’ zijn dat ook. De weigering om met de oplossingen die er nu al zijn weliswaar moeilijke, maar eigenlijk zeer haalbare, grote veranderingen door te voeren omdat je liever jezelf wilt wijsmaken dat ergens in de toekomst iets als artificiële intelligentie wel een magische oplossing zal bedenken, als een afleiding, is dat ook.
Om te kunnen hopen moet je ook het verlies kunnen zien dat er al is, en dat er nog zou kunnen komen.
Dat hele discours van ‘geen alarmisme, alleen nog oplossingen’ helpt ons niet, misschien wel integendeel. Het woord alarmisme suggereert dat je veel meer lawaai maakt over iets dan nodig. Velen hadden waarschijnlijk gehoopt dat de bevoegde autoriteiten in Valencia op tijd alarm hadden geslagen. Maar die hadden, om vooral niet aan alarmisme te doen, een deel van de crisiscapaciteit afgebouwd. Net zoals de Vlaamse minister-president het “redelijk” vindt dat er minder geld gaat naar de Blue Deal, omdat we ons niet zouden mogen laten bang maken.
De toestand is ernstig. Je moet maar gewoon het recente IPCC-rapport lezen, waar het in soms nogal technische termen verwoord is, of de inleiding van een recent overzichtsartikel van een groep bezorgde wetenschappers. Zij slaan nog maar eens alarm, omdat het nodig is. Meer uitgezoomd is die ‘geen alarmisme, alleen nog oplossingen’ ook vaak een bewust georganiseerde ideologische agenda van ecomodernisten die zichzelf en anderen willen wijsmaken dat net het versnellen van de mechanismen die leidden tot het probleem ook voor de oplossing zal zorgen. Iets als: als ik nog meer vlees eet, zal die darmkanker zeker verdwijnen.
Om hoop te kunnen voelen, moet je ook naar het alarm luisteren. Hoe moeilijk die boodschap ook lijkt, ze biedt veel meer perspectief dan een of ander krampachtig vals optimisme dat onze diepgaande ontkenning van de urgente werkelijkheid moet verdoezelen. De angst die in die kramp zit, vraagt eigenlijk veel meer energie dan het in de ogen kijken van je diepe existentiële emoties. Dat is de gedachte die ik ontwikkelde in mijn boek Het doet ertoe, dat net over dat vraagstuk gaat. Het is best een moeilijke gedachte, maar ze toont ons een kwetsbare, maar betekenisvolle richting.
Wat kan hoop zijn in deze donkere tijden? Hoop is niet iets dat je zomaar krijgt, er is geen garantie. Hoop is niet de geruststelling die je van anderen verwacht dat er vooral niets zal veranderen.
Hoop is niet je ogen sluiten en denken dat het wel weg zal gaan. Hoop kan niet rusten in cynisme. Hoop is wat je bent, is wat je doet. Hoop is handelen in onzekerheid, niet wetend wat uiteindelijk het resultaat zal zijn, maar met de overtuiging dat het zinvol is om te handelen.
Hoop is beseffen dat je elke dag opnieuw geboren wordt om te handelen als burger, zoals Hannah Arendt ons leert. Rebecca Solnit zegt: ‘Mensen denken maar al te vaak dat hoop een glimlach en zonneschijn is, terwijl het woede is tegenover gevaar en onderdrukking, en doorzetten in de storm.’
Hoop is de stilte in de storm zoeken, en daar blijven staan, met discipline. Kwetsbaar en naakt, samen met de anderen dicht bij je, met je ogen naar de wind.
Eisen dat je niet mag zeggen dat regen nat is, “omdat het wel gezellig moet blijven natuurlijk”, leidt niet tot verhalen die ons terug een veilige weg tonen in deze chaotische wereld.
Om te kunnen hopen moet je ook het verlies kunnen zien dat er al is, en dat er nog zou kunnen komen. Rouwen, om terug naar het leven te kunnen komen. En net daardoor kun je beter zien hoeveel (gedeukte) schoonheid er zal zijn als je blijft vechten, ook al weet je niet of jij zelf dat nog in jouw leven zult meemaken. Pas als je jezelf voorzichtig leert om de pijn die bij hoop hoort niet te ontkennen, kun je er beter doorheen ademen.
De soms hevige emoties die we voelen bij het besef van de omvang van de ecologische crisis die zich uit als een rechtvaardigheidscrisis zijn niet slecht of “irrationeel”, integendeel. Als je pijn voelt bij een planeet die aan het sterven is, als je angst voelt omdat je straks je kinderen alleen zult moeten laten in die wereld, dan bewijst dat vooral dat je heel erg normaal bent en dat je een deel bent van een groter geheel. Dat besef maakt het gemakkelijker om actief te blijven.
Dat wil ook zeggen dat we eerlijke verhalen nodig hebben. Een verkrampte positiefdwang zal ons niet helpen. Eisen dat je niet mag zeggen dat regen nat is, ‘omdat het wel gezellig moet blijven natuurlijk’, leidt niet tot verhalen die ons terug een veilige weg tonen in deze chaotische wereld. Sommige mensen lijken ondertussen zelfs een beetje opgelucht, nu ze horen dat het doel van de 1,5°C mogelijk niet meer te halen zou zijn. Ze hoeven niet meer na te denken, denken ze. Hoe raar, dat je je eigen vrijheid om te handelen zo onvrij kunt invullen.
Uit dat alles kunnen we volgens mij ook iets leren over wat we nodig hebben om als maatschappij beter te handelen in tijden van klimaatcrisis. Alleen spreken over cijfers en statistieken is niet genoeg. Dat raakt je te weinig, betrekt je te weinig. Zo snel mogelijk willen schakelen naar technologische oplossingen, en die verpakken in een afstandelijk technocratisch discours waarbij je zogenaamd ontheven wordt van allerlei emoties, vergroot in de feiten alleen maar de vervreemding en afstand.
Wat er gebeurt in de wereld gaat over ons diepste zijn en over echte mensen. Als we bereid zijn het ‘risico van de empathie’ te nemen, en een verbondenheid kunnen voelen met wie nu al overal ter wereld aan de frontlinie van de klimaatontwrichting leeft, kunnen we daar ook onszelf en onze kinderen voelen.
Wat we vooral niet moeten doen, is gewoon zeggen dat de kinderen ‘de hoop’ zijn, en hen daarin dan alleen laten. Als wij als ouderen niet bereid zijn zelf de waarheid van onze onrechtvaardige ecologische gulzigheid onder ogen te zien, als we niet aan onze kinderen laten zien wat het betekent om te vechten en de storm in de ogen te kijken, dan laten we hen in de steek. Dat is het tegenovergestelde van hoop. En dat alles betekent dat je ethische vragen moet stellen en daarmee aan de slag gaan, ook al is dat moeilijk.
Een ethisch debat over levensstijl te snel afdoen als “moraliseren” is eigenlijk zelf een vorm van vermoeiende morele superioriteit die structurele oplossingen kan tegenwerken. Ik denk dat we integendeel nood hebben aan veel verhalen, met daarin plaats voor onze diepe emoties die ons mens maken. Verhalen die ons de schoonheid laten verbeelden van wat we te winnen hebben met ons verzet tegen het klimaatcynisme.
Alleen in kwetsbaarheid kunnen we ons echt met elkaar verbinden. Elke dag een beetje oefenen in handelen in de wereld, in het besef van verdriet en verlies, geeft volgens mij een breekbaar maar zinvol uitzicht op hoop. Ik hoef nog niet te weten wat er aan het einde van de weg zal zijn, de weg zelf is de hoop.